In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2019 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig heeft gemaakt aan het in bezit hebben en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen. De verdachte, geboren in 1988 en ingeschreven op een adres in Nederland, werd beschuldigd van het verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen via Twitter en het in bezit hebben van dergelijke afbeeldingen op een laptop. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 2 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. J.M. Veldman, hun standpunten naar voren brachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, maar de raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen en beschrijvingen van kinderpornografisch materiaal, in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, met uitzondering van het onderdeel dat de verdachte een gewoonte zou hebben gemaakt van het in bezit hebben en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 52 weken, waarvan 50 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn coöperatieve houding tijdens het opsporingsonderzoek en zijn deelname aan een behandeling. De rechtbank heeft ook de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, en heeft besloten om af te wijken van de gebruikelijke straffen voor dergelijke delicten, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak.