ECLI:NL:RBMNE:2019:4085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
NL18.18210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een hockeyclub tegen de oud-voorzitter wegens onrechtmatige onttrekkingen en overboekingen

In deze zaak vorderde een vereniging, hierna te noemen [eiseres], betaling van een oud-voorzitter, [verweerder], wegens onrechtmatige onttrekkingen en overboekingen van de bankrekening van de vereniging. De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, behandelde de zaak onder zaaknummer NL18.18210. De procedure begon met een procesinleiding van [eiseres] en een verweerschrift van [verweerder]. De feiten wezen uit dat [verweerder] van 2010 tot 2016 als voorzitter van [eiseres] fungeerde en in die periode toegang had tot de bankrekening van de vereniging. Een onderzoek in 2017 onthulde dat [verweerder] aanzienlijke bedragen had onttrokken en overgeboekt naar zijn eigen rekening en die van zijn partner. [Eiseres] deed aangifte tegen [verweerder] en vorderde uiteindelijk een bedrag van € 150.300,00, dat later werd verminderd. De rechtbank oordeelde dat [verweerder] onrechtmatig had gehandeld door geld van de vereniging voor persoonlijke doeleinden te gebruiken. De rechtbank wees de vordering tot betaling van € 90.156,00 toe, na vermindering van een eerder terugbetaald bedrag van € 700,00. De rechtbank verwierp de verweren van [verweerder] en oordeelde dat de vordering niet was verjaard. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 6 september 2019.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.18210
Vonnis van 6 september 2019
in de zaak van
de vereniging
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. L.J. Pronk te Utrecht,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat mr. P.P. Otte te Limmen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met 7 bijlagen van [eiseres] ;
  • het verweerschrift met 3 bijlagen van [verweerder] ;
  • de aanvullende bijlagen 4-5 van [verweerder] ;
  • de akte houdende overlegging productie met bijlage 8 van [eiseres] ; en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 20 mei 2019.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] zat van 2010 tot 2016 als voorzitter in het bestuur van [eiseres] . [verweerder] had in die tijd de beschikking over een bankpas met pincode van de bankrekening van [eiseres] . Die bankpas stond op naam van [verweerder] .
2.2.
[verweerder] deed als voorzitter de bestellingen van de levensmiddelen van [eiseres] , met uitzondering van de alcoholhoudende dranken.
2.3.
In opdracht van [eiseres] heeft [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) in 2017 onderzoek gedaan naar de financiële administratie van [eiseres] . Naar aanleiding van het onderzoek heeft op 9 november 2017 een overleg plaatsgevonden tussen [A] (voorzitter [eiseres] ), [B] (penningmeester [eiseres] ), [C] (senior bedrijfsrechercheur [bedrijfsnaam 1] ) en [verweerder] . [C] heeft van het overleg notulen opgemaakt.
2.4.
Op 18 november 2017 heeft [bedrijfsnaam 1] een rapport uitgebracht. In het rapport staat een overzicht opgenomen van transacties vanaf rekeningnummer [rekeningnummer] van [eiseres] in de periode van 13 oktober 2010 tot 13 november 2017. In het rapport staat opgenomen dat in die periode:
  • € 17.900,00 is opgenomen met bankpassen op naam van [verweerder] (92 opnames);
  • € 28.886,00 is betaald bij verschillende winkels met bankpassen op naam van [verweerder] (331 betalingen);
  • € 90.156,00 is overgeboekt naar een bankrekening op naam van [verweerder] (187 overboekingen); en
  • € 9.125,00 is overgeboekt naar een bankrekening op naam van [D] (de toenmalige partner van [verweerder] ) (in 73 overboekingen).
2.5.
[eiseres] heeft aangifte gedaan tegen [verweerder] . Hierbij is de administratie van de hockeyclub overgedragen aan de officier van justitie. [eiseres] bezit geen kopie van die administratie.

3.Het geschil

3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering verminderd. [eiseres] vordert, na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 150.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van iedere onttrekking aan de bankrekening van [eiseres] , althans vanaf de datum van de laatste onttrekking aan de bankrekening van [eiseres] van 28 augustus 2017, althans de datum van aansprakelijkstelling van 11 december 2017, althans vanaf de datum van de procesinleiding, tot de dag van volledige betaling;
veroordeling van [verweerder] tot betaling van € 2.275,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de procesinleiding tot de dag van volledige betaling;
veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 199,00 aan proceskosten, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling. De rechtbank begrijpt echter dat [eiseres] betaling vordert van de proceskosten, inclusief de nakosten van € 199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [verweerder] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Volgens [eiseres] heeft [verweerder] door middel van de in 2.4. genoemde transacties op onrechtmatige wijze geld onttrokken aan de bankrekening van [eiseres] ten behoeve van zichzelf. Ook stelt [eiseres] dat [verweerder] tijdens het lustrumfeest in september 2017 een bedrag van € 5.000,00 aan cashgeld heeft verduisterd. [eiseres] heeft haar vordering verminderd met € 700,00, omdat [verweerder] dit bedrag begin 2019 heeft terugbetaald.
3.3.
[verweerder] voert verweer. Hij verzoekt de rechtbank om [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt [verweerder] de rechtbank om de vorderingen af te wijzen. [verweerder] vordert veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, inclusief de nakosten.

4.De beoordeling

Formele verweren

Niet-ontvankelijkheid
4.1.
[verweerder] stelt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering. Volgens [verweerder] moet het bestuur van [eiseres] op basis van artikel 16 lid 2 van de statuten van de vereniging toestemming hebben van de algemene vergadering voor het voeren van gerechtelijke procedures. Omdat niet is gebleken van voorafgaande toestemming van de algemene ledenvergadering, handelt het bestuur onbevoegd en is het niet-ontvankelijk. [eiseres] stelt daar tegenover dat het bestuur wel toestemming had voor het voeren van de procedure. Daarbij stelt zij dat [verweerder] geen beroep kan doen op de betreffende bepaling van de statuten.
4.2.
De rechtbank verwerpt het verweer van [verweerder] . Los van het antwoord op de vraag of het bestuur voorafgaande toestemming van de algemene vergadering heeft gekregen voor het voeren van deze procedure, staat in artikel 16 van de statuten uitdrukkelijk genoemd dat op het ontbreken van de goedkeuring door of tegen derden geen beroep kan worden gedaan. Dit betekent dat de bepaling enkel interne werking heeft en [verweerder] hierop geen beroep toekomt.
Bestuursleden onbevoegd
4.3.
Volgens [verweerder] zijn de bestuursleden van [eiseres] niet op de juiste wijze door de algemene vergadering benoemd, waardoor er sprake is van een onbevoegd bestuur dat niet namens [eiseres] kan optreden. Deze stelling wordt door [verweerder] verder op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank ook dit verweer verwerpt.
Bestuur als entiteit
4.4.
[verweerder] stelt, onder verwijzing naar de statuten van [eiseres] , dat de vereniging wordt vertegenwoordigd door het bestuur als geheel of door twee gezamenlijk handelende bestuurders. Op basis hiervan had [eiseres] het gehele toenmalige bestuur in rechte moeten betrekken, en niet alleen [verweerder] .
4.5.
[eiseres] heeft hiertegenover gesteld dat de grondslag van de vordering een onrechtmatige daad is, die is gepleegd door [verweerder] . Op basis daarvan heeft zij de vordering niet tegen het gehele toenmalige bestuur (als entiteit) gericht.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het [eiseres] vrij staat om een vordering op grond van onrechtmatige daad in te dienen tegen [verweerder] , als zij van mening is dat [verweerder] in persoon op onrechtmatige wijze geld aan de vereniging heeft onttrokken. Ook voor dit verweer bestaat dus geen grond.
Décharge
4.7.
[verweerder] heeft verder nog naar voren gebracht dat aan het bestuur waarvan hij deel heeft uitgemaakt over de jaren 2010 tot en met 2016 steeds décharge is verleend, zodat [eiseres] ook hier hierom niet-ontvankelijk is in haar vordering.
4.8.
[eiseres] is niet bekend met jaarlijks verleende décharge aan [verweerder] . Daarbij geeft zij aan dat sprake is van frauduleus handelen door [verweerder] , zodat hij geen beroep op décharge kan doen.
4.9.
Het beroep op décharge slaagt niet. De reikwijdte van een décharge (voor zover die aan [verweerder] is verleend) beperkt zich tot wat uit het jaarverslag blijkt, of op een andere wijze bij de algemene vergadering aan de orde is gekomen. Het moet dus gaan om informatie die de algemene vergadering daadwerkelijk ter kennis is gebracht. Er is niet gesteld of gebleken dat de gang van zaken rondom de door [eiseres] gestelde privétransacties tijdens de algemene vergadering aan de orde is gekomen, zodat de décharge zich daartoe niet uitstrekt.
Geldopnames € 17.900,00 en pintransacties € 28.886,00
4.10.
Volgens [eiseres] zijn in de periode november 2010 tot en met augustus 2017 met bankpassen die [verweerder] in zijn bezit zou hebben gehad 92 geldopnames verricht, met een totaalbedrag van € 17.900,00. Verder zijn in de periode oktober 2010 tot en met augustus 2017 met deze bankpassen voor € 28.886,00 aan pintransacties verricht. [eiseres] stelt dat deze opnames en betalingen onrechtmatig zijn verricht. De betreffende bankpassen hebben de nummers [.] , [.] , [.] en [.] .
4.11.
[verweerder] erkent dat hij als voorzitter één bankpas van [eiseres] in zijn bezit had, maar hij betwist dat hij vier bankpassen in zijn bezit heeft gehad. Volgens [verweerder] hadden andere bestuursleden ook een bankpas van [eiseres] , zodat de transacties ook door die andere bestuursleden kunnen zijn gedaan. Met betrekking tot de transacties die [verweerder] wel heeft gedaan, stelt hij dat deze betrekking hadden op kosten en aankopen voor de vereniging, en dat de transacties zijn goedgekeurd door de penningmeester.
4.12.
[eiseres] heeft haar stelling dat [verweerder] de vier betreffende bankpassen in zijn bezit heeft gehad, niet onderbouwd. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling nog wel aangegeven dat zij hierover een e-mail heeft ontvangen van de Rabobank, maar deze e-mail heeft zij niet in het geding gebracht. Het staat dus niet vast dat [verweerder] degene is geweest die de geldopnames en pintransacties heeft verricht. Ook heeft [eiseres] haar stelling dat de betreffende transacties onrechtmatig zijn geweest en voor privédoeleinden zijn aangewend, niet onderbouwd. Vast staat dat [verweerder] in de uitoefening van zijn bestuurstaak uitgaven voor de vereniging moest doen, terwijl [eiseres] als onderbouwing van haar vordering enkel een overzicht geeft van alle transacties die volgens haar met de bankpassen van [verweerder] zijn verricht.
4.13.
De vorderingen van [eiseres] voor zover die zien op € 17.900,00 aan geldopnames en € 28.886,00 aan pintransacties zullen op grond van het bovenstaande worden afgewezen.
Overboekingen € 90.156,00
4.14.
[verweerder] heeft niet weersproken dat hij in de periode november 2010 tot en met augustus 2017 vanaf de bankrekening van [eiseres] ten behoeve van zichzelf 187 overboekingen heeft verricht met een totaalbedrag van € 90.156,00, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. [eiseres] heeft gesteld dat voor deze overboekingen geen rechtsgrond bestond, zodat deze onrechtmatig zijn verricht. [eiseres] wijst erop dat [verweerder] bij een aantal overschrijvingen naar zijn eigen bankrekening [bedrijfsnaam 2] als begunstigde heeft opgenomen, zodat het zou lijken dat die geldbedragen naar [bedrijfsnaam 2] zijn gedaan.
4.15.
[verweerder] betwist dat de overboekingen onrechtmatig waren. Volgens [verweerder] verkeerde [eiseres] in de financiële problemen, en heeft hij in zijn periode als voorzitter veel geldbedragen voorgeschoten. [verweerder] heeft daarvan geen bankafschriften, omdat hij de bedragen cash voorschoot met geld dat hij ontving uit de verhuur van zijn huis in Frankrijk. De bedragen die hij voorschoot, boekte hij weer terug naar zichzelf of werden verrekend door vanaf de clubrekening betalingen te doen ten behoeve van zichzelf. De toenmalige penningmeester van het bestuur was op de hoogte van deze handelwijze, en ging hiermee akkoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] aangeven dat de onderbouwing hiervan blijkt uit de administratie van [eiseres] . Omdat de administratie ligt bij de officier van justitie kan hij zijn stelling om dit moment niet beter onderbouwen.
4.16.
[eiseres] betwist dat [verweerder] een bedrag van € 90.156,00 heeft voorgeschoten ten behoeve van de vereniging.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat vast dat [verweerder] in totaal € 90.156,00 vanaf de bankrekening van [eiseres] naar zichzelf heeft overgemaakt, en/of voor dat bedrag betalingen ten behoeve van zichzelf heeft verricht. In beginsel maak je als voorzitter van een vereniging geen geld van de vereniging over naar jezelf, en betaal je vanaf de bankrekening van de vereniging niet je eigen rekeningen. Indien er specifieke omstandigheden bestaan op basis waarvan er geld naar jou als voorzitter wordt overgemaakt, dan mag van de voorzitter worden verwacht dat hij dat goed administreert en daarvoor steeds verantwoording aflegt. Dit geldt zeker als de betalingen op structurele basis plaatsvinden, en het in totaal om een groot bedrag gaat.
4.18.
Het standpunt van [verweerder] dat in deze kwestie voor de betalingen een rechtsgrond bestond (namelijk verrekening) is door [eiseres] uitdrukkelijk tegengesproken, en blijkt verder op geen enkele wijze uit het dossier. [verweerder] heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Hij heeft geen document uit zijn administratie in het geding gebracht, en ook geen verklaring van de toenmalige penningmeester. Uit de omschrijvingen bij de betreffende overboekingen wordt niet duidelijk dat het verrekeningen betreffen van bedragen die [verweerder] zou hebben voorgeschoten. Hierbij komt dat bij een aantal overboekingen een andere begunstigde is opgegeven ( [bedrijfsnaam 2] ), terwijl het geld is overgemaakt naar [verweerder] . Dat [verweerder] voor de onderbouwing van zijn standpunt afhankelijk zou zijn van de administratie van [eiseres] valt niet in te zien.
4.19.
In het licht van bovengenoemde feiten en omstandigheden, heeft [verweerder] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat voor de overboekingen en betalingen ter hoogte van € 90.156,00 van de bankrekening van [eiseres] geen rechtsgrond bestond, waardoor ze onrechtmatig zijn gedaan.
4.20.
Het subsidiaire verweer van [verweerder] dat de vordering is verjaard, wordt ook verworpen. De vordering van [eiseres] op grond van onrechtmatige daad verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgend op de dag waarop [eiseres] zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van 20 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (artikel 3:310 lid 1 BW). [eiseres] heeft, onbetwist, gesteld dat zij op 9 november 2017 bekend is geworden met de schade en aansprakelijke persoon. [eiseres] heeft de procesinleiding uitgebracht op 2 oktober 2018, zodat geen sprake is van verjaring van de vordering.
4.21.
De vordering van [eiseres] tot betaling € 90.156,00 door [verweerder] zal worden toegewezen. De rechtbank brengt hierop het bedrag van € 700,00 in mindering (dat [verweerder] begin 2019 heeft terugbetaald) nu [eiseres] haar vordering met dit bedrag heeft verminderd. Dit maakt dat een bedrag van € 89.456,00 zal worden toegewezen. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat deze zal worden toegewezen vanaf 28 augustus 2017 (de datum van de laatste onttrekking aan de bankrekening van [eiseres] ).
Overboekingen [D] € 9.125,00
4.22.
[verweerder] heeft niet weersproken dat hij in de periode januari 2011 tot en met oktober 2016 een totaalbedrag van € 9.125,00 heeft overgemaakt naar de bankrekening van [D] , zijn toenmalige echtgenote. De omschrijving bij de overboekingen was “vrijwilligersvergoeding”. [eiseres] stelt dat voor de overboekingen geen rechtsgrond bestond, en daardoor onrechtmatig zijn gedaan.
4.23.
Volgens [verweerder] werden de bedragen die hij maandelijks overmaakte naar zijn vrouw, drie dagen later overgeboekt naar de schoonmaker van [eiseres] . De reden hiervoor was dat de bedragen niet direct naar de schoonmaker konden worden overgeboekt, omdat dit tot problemen zou leiden met de Belastingdienst.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast stata dat [verweerder] vanaf de bankrekening van [eiseres] maandelijks geld overmaakte naar zijn toenmalige echtgenote. Als een rechtsgrond bestond voor deze betalingen dan mag van [verweerder] , als voorzitter van de vereniging, worden verwacht dat hij daarvoor verantwoording aflegde en alles goed administreerde. Uit het dossier is niet gebleken dat [verweerder] dat heeft gedaan. Het standpunt van [verweerder] dat het geld bestemd was voor de schoonmaker is door [eiseres] uitdrukkelijk tegengesproken, en door [verweerder] verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verweerder] het geld onrechtmatig naar zijn toenmalige echtgenote heeft overgemaakt. Dat het geld niet op zijn bankrekening terecht kwam, maakt, anders dan [verweerder] heeft gesteld, niet dat hij daardoor niet aansprakelijk is. Hij voerde immers de betalingen uit, en handelde daardoor onrechtmatig.
4.25.
Op basis van het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] voor zover die zien op € 9.125,00 aan overboekingen naar [D] worden toegewezen. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat deze zal worden toegewezen vanaf 28 augustus 2017.
Lustrumfeest € 5.000,00
4.26.
[eiseres] stelt dat tijdens een lustrumfeest van de vereniging in september 2015 een bedrag van € 5.000,00 aan contant geld is verdwenen. [verweerder] was ten tijde van het lustrumfeest barman, zodat hij uit die functie eenvoudig de toegang tot het contante geld zou hebben gehad en het geld zou hebben verduisterd.
4.27.
[verweerder] betwist dat hij tijdens het lustrumfeest € 5.000,00 heeft verduisterd.
4.28.
[eiseres] heeft de vordering niet onderbouwd, zodat de rechtbank de vordering zal afwijzen.
Proceskosten
4.29.
Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 98.581,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 28 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2019.