Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 2],
[eiser sub 2 gev. zaak],
[eiser sub 3 gev. zaak],
[eiser sub 4 gev. zaak],
1.Het verloop van de procedure(s)
2.De feiten
‘Overgangsregeling VUT en pensioen’(hierna: de OVUT40-regeling) die het voor hen mogelijk maakte om, na het bereiken van 40 dienstjaren, tot en met 2015 eerder te stoppen met werken. Artikel 2.11.3 van de cao 2002-2004 luidde:
‘Hoe werkt deze regeling’is over de OVUT40-regeling geschreven:
‘Wanneer u besluit om voor uw 61-jarige leeftijd gebruik te maken van de overgangsregeling VUT 40, dan betekent dit dat u uw pensioeningangsdatum van 61 jaar vervroegt. Zoals u eerder in deze krant kon lezen heeft vervroegen gevolgen voor de hoogte van het ouderdoms- en tijdelijke overbruggingspensioen. Om nu de korting op uw pensioen te verzachten geeft de werkgever, mits u aan de voorwaarden van de overgangsregeling voldoet, een subsidie. De werkgever koopt als het ware pensioen in op de leeftijd waarop u gebruik kunt maken van de overgangsregeling. Door deze inkoop wordt 2/3 van de pensioenkorting ongedaan gemaakt.’Onder de kop
‘Garanties’schreef SPF:
‘Als u onder de overgangsregeling VUT 40 valt, komt u bovendien in aanmerking voor garanties. Zo is uw pensioeninkomen (ouderdomspensioen plus TOP) tot 65 gegarandeerd op een niveau van 75% van uw laatstverdiende inkomen. Vanaf 65 jaar geldt een garantieniveau van 70% van uw laatstverdiende inkomen. Voor de vaststelling van de garantie wordt er van uitgegaan dat u een AOW uitkering ontvangt van f. 28.715,-. Dit bedrag is gebaseerd op tweemaal de AOW voor gehuwden.’
‘nodig is om uit te komen op hetzelfde niveau als de OVUT 40.’De berekeningen zijn gebaseerd op de bij SPF bekende gegevens van elk der werknemers per 1 juli 2006. Daarbij is, zoals ook in de eerdere OVUT40-regeling gebruikelijk was en zoals in de voorlichtingsbijeenkomsten was toegelicht, uitgegaan van een AOW-uitkering vanaf 65 jaar voor twee partners.
‘Overeenkomst Overgangsregeling VUT 40’, tot stand gekomen. De considerans bij die overeenkomsten vermeldt dat
‘per 1 januari 2006 voor werknemers geboren na 1949 de fiscale wetgeving is gewijzigd, waardoor ongewijzigde voortzetting van de oude afspraken van de overgangsregeling VUT 40 niet mogelijk is;(dat)
de rechten genoemd in Artikel 2.11.3 van de CAO Sociale Eenheid NS 2002-2004 worden gerespecteerd, zij het onder een andere constructie, zoals verwoord in deze overeenkomst;(en dat)
partijen deze overeenkomst zien als invulling van de afspraken in Artikel 9.2.10.3 van de cao NS 2005-2007.’In de overeenkomsten is bepaald dat de werknemers hun werkzaamheden met ingang van een in de overeenkomst genoemde datum beëindigen, dat zij vanaf dat moment met levensloopverlof gaan en dat het dienstverband na afloop van de maximale levenslooptermijn eindigt. Artikel 3
(‘Financiering van deze overeenkomst’)bepaalt
‘(h)et voor het nakomen van deze overeenkomst benodigde kapitaal’en de verdeling daarvan over een
‘Storting in pensioen’en een
‘Storting in de Levensloopregeling.’NS verplichtte zich deze stortingen in februari 2007 te zullen doen. Dat is ook gebeurd.
3.De vordering en het daartegen gevoerde verweer
‘De uitkering voor deelnemers aan deze overgangsregeling heeft vanaf 65 jaar een minimale hoogte van 70% van het laatst genoten bruto inkomen in actieve dienst’, volgt dat de werknemers (en de andere medewerkers die gebruik van de regeling hebben gemaakt) er, nu inmiddels hun AOW-leeftijd is verhoogd, recht op hebben dat Nedtrain althans NSR hen, ook na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en zolang zij nog geen AOW ontvangen, een uitkering doet waarmee hun inkomen is gegarandeerd tot ten minste 70% van het laatstelijk in actieve dienst genoten bruto inkomen. Ook stellen de werknemers en FNV zich op het standpunt dat bij de berekening van de garantie-uitkering geen rekening mag worden gehouden met een mogelijke AOW-uitkering van hun partner.
4.De beoordeling van het geschil
‘Na ontslag wordt eerst berekend’in lid 3, en uit de term
‘financiert’in lid 4, volgt dat niet bedoeld is een feitelijk inkomensniveau na het bereiken van de 65-jarige leeftijd te garanderen. Kennelijk strekt de garantie niet verder dan dat bij de berekening van het - als tegemoetkoming in het voorziene nadeel in de toekomst - te financieren kapitaal het op dat berekeningsmoment verwachte toekomstige inkomen tot uitgangspunt wordt genomen. Beslissend is dus het bedrag dat nodig is om een voorziening in te kopen die de betrokken werknemer naar verwachting in dezelfde positie brengt als onder de oude OVUT40-regeling het geval zou zijn geweest. Dit strookt met de formulering van het derde lid van artikel 2.11.3 van de cao 2002-2004 waarin de woorden
‘Na ontslag financiert’voorkomen.
‘oude afspraken’waarnaar in lid 10 van artikel 9.2.10.3.1 wordt verwezen), alsook met de in het tiende lid van artikel 9.2.10.3.1 van de cao 2005-2007 uiteengezette wijze van uitvoering van de gewijzigde OVUT40-regeling. Zowel onder de oude als de nieuwe regeling is voor de toepassing van de garantiebepaling steeds uitgegaan van de situatie op een gefixeerde datum en van hetgeen op dat moment omtrent het toekomstige inkomen voorzienbaar was. Daarbij werd uitgegaan van een AOW-pensioen voor gehuwden. Voor de oude regeling blijkt dit uit de SPF Pensioenkrant van december 1998. In de gewijzigde regeling voorziet het tiende lid van artikel 9.2.10.3.1 van de cao 2005-2007 in een constructie waarbij aan elke betrokken werknemer een individueel voorstel wordt gedaan. Deze voorstellen zijn vervat in de door SPF uitgebrachte offertes. Daarbij is de garantie in de door NS verdedigde zin bij de berekening betrokken en is, zoals ook in de voorlichtingsbijeenkomsten is toegelicht, wat de AOW betreft uitgegaan van een pensioen voor twee partners. Met die berekening hebben [eiser sub 2] , [eiser sub 2 gev. zaak] , [eiser sub 3 gev. zaak] en [eiser sub 4 gev. zaak] ingestemd.