ECLI:NL:RBMNE:2019:4028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
7447896
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplicht ingaan prepensioen bij arbeidsongeschiktheid en discriminatie in pensioenregelingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die deelnemer was in de pensioenregeling van de Rabobank, en de Stichting Rabobank Pensioenfonds en Coöperatieve Rabobank U.A. De eiser, geboren in 1952, had een aanspraak op prepensioen opgebouwd, maar was in 2013 arbeidsongeschikt geraakt. De pensioenregeling verplichtte hem om zijn prepensioen te laten ingaan tussen de 62 en 65 jaar in geval van arbeidsongeschiktheid, wat hij betwistte als een vorm van discriminatie. De kantonrechter oordeelde dat de regeling niet in strijd was met de gelijke behandelingswetgeving, omdat arbeidsongeschikten en arbeidsgeschikten zich in wezenlijk verschillende situaties bevinden. De eiser had ook een beroep gedaan op gerechtvaardigd vertrouwen, maar de rechter oordeelde dat het pensioenfonds voldoende duidelijk had gecommuniceerd over de verplichtingen die voortvloeiden uit de regeling. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de kosten van de procedure werden door beide partijen gedragen. De rechter concludeerde dat de anticumulatiebepaling en het doorwerkvereiste in de pensioenregeling rechtmatig waren en dat de eiser niet in zijn gelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7447896 UC EXPL 19-122 LT/33864
Vonnis van 28 augustus 2019
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J.H. Reek,
tegen:
1. de stichting
Stichting Rabobank Pensioenfonds,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: het Pensioenfonds,
en
2. de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A., mede handelend onder de naam Rabobank Noord- en Oost-Achterhoek,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: de Rabobank,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. T.J. Zuiderman.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 30 oktober 2018 met aangehecht producties 1 t/m 15,
- de conclusie van antwoord met aangehecht producties 1 t/m 6,
- het tussenvonnis van 27 maart 2019 waarmee een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. Reek van 11 juni 2019 met productie 16,
- de brief van mr. Zuiderman van 3 juni 2019 met een aanvullende productie.
1.2.
De comparitie van partijen is gehouden op 20 juni 2019. [eiser] is in persoon aanwezig geweest en bijgestaan door de gemachtigde. Namens gedaagden zijn mevrouw [A] , bedrijfsjurist, en de heer [B] , manager pensioenbeheer, aanwezig geweest. Ook zij zijn bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht. Zij hebben ook op elkaar mogen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Mr. Reek heeft gebruik gemaakt van spreeknotities. Deze zijn toegevoegd aan het dossier.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] , geboren op [1952] , is deelnemer geweest in de pensioenregeling van de Rabobank. De inhoud van de pensioenregeling wordt bepaald door het pensioenreglement. [eiser] is achtereenvolgens deelnemer geweest in het Pensioenreglement (PR) 1989, het PR 2006 en het PR 2014. De pensioenregeling wordt uitgevoerd door het pensioenfonds.
2.2.
[eiser] heeft op grond van het PR 1989 vanaf het bereiken van de 50-jarige leeftijd, derhalve vanaf medio 2002, een aanspraak op prepensioen opgebouwd. Dat was een aanspraak op een uitkering tussen de 62-jarige en 65-jarige leeftijd. Met de invoering van het PR 2006 is het prepensioen afgeschaft en de aanspraak van [eiser] op dat pensioen is toen omgezet in een aanspraak op extra ouderdomspensioen. Maar in geval van arbeidsongeschiktheid moeten deelnemers in de regeling van de Rabobank het prepensioen toch verplicht tot uitkering laten komen tussen de 62-jarige en 65-jarige leeftijd. De omzetting in extra ouderdomspensioen vervalt dan. Bovendien staat in het pensioenreglement een anticumulatiebepaling. Van het prepensioen worden andere inkomen vervangende uitkeringen afgetrokken.
2.3.
[eiser] is in 2013 ziek geworden. Het UWV heeft hem per 19 mei 2015 een uitkering op grond van de WIA toegekend. Dat is een IVA-uitkering geworden. [eiser] was namelijk volledig arbeidsongeschikt. Bij de ingang van de IVA-uitkering was [eiser] 62 jaar en tien maanden oud. Hij heeft op grond van de pensioenregeling van de Rabobank met ingang van 1 juni 2015 een arbeidsongeschiktheidspensioen (aop) gekregen om zijn IVA-uitkering aan te vullen. Ook is hij vanaf 1 juni 2015 pensioen in de regeling blijven opbouwen zonder daarvoor premie te hoeven betalen (premievrijstelling). De twee uitkeringen samen beliepen ongeveer 80% van het laatstverdiende loon.
2.4.
Op 3 juni 2015 heeft het pensioenfonds een uniform pensioenoverzicht (upo) toegezonden met de stand van de pensioenen van [eiser] per 1 januari 2015. De stand van de aanspraak op extra ouderdomspensioen verkregen uit prepensioen was toen € 6.679,90 per jaar.
2.5.
Per 1 oktober 2015 heeft de Rabobank de arbeidsovereenkomst met [eiser] beëindigd vanwege langdurige ziekte.
2.6.
Met een brief van 10 februari 2017 heeft het pensioenfonds aan [eiser] bericht dat bij een controle was gebleken dat zijn prepensioen op 1 juni 2015 had moeten ingaan. Ook heeft het fonds aangekondigd dat de twee arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van [eiser] , de IVA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen van het fonds (aop), worden verrekend met het prepensioen. Daarna is het prepensioen uitbetaald. Daardoor is het inkomen van [eiser] vanaf 1 juni 2015 ongeveer 85% van zijn laatstgenoten salaris geworden.
2.7.
[eiser] is het er niet mee eens dat zijn prepensioen tot uitkering moest komen omdat hij arbeidsongeschikt was. Hij is het er ook niet mee eens dat de anticumulatiebepaling is toegepast en zijn andere uitkeringen zijn afgetrokken. Hij heeft zijn bezwaren voorgelegd aan de interne commissie van het pensioenfonds. Die commissie heeft zijn bezwaren gemotiveerd afgewezen.
2.8.
[eiser] wil nu dat ook de rechter een oordeel geeft. Hij heeft tijdens de zitting uitgelegd dat hij de pensioenregeling ingewikkeld vindt en moeilijk te begrijpen. Ook vindt [eiser] dat het fonds zijn schade moet vergoeden. Hij begroot die schade op het verschil tussen de contante waarde van het verloren gegane extra ouderdomspensioen en het bedrag aan feitelijk betaald prepensioen. Volgens [eiser] is dat verschil ongeveer € 120.000 bruto.
2.9.
Bij de berekening van zijn schade heeft [eiser] nog geen rekening gehouden met een fout van het fonds in de berekening van zijn ouderdomspensioen. Het fonds heeft aanvankelijk al het extra ouderdomspensioen laten vervallen. Dat had maar 72,22% (26/36 deel) mogen zijn, omdat [eiser] bij de toekenning van de IVA-uitkering geen 62 jaar, maar 62 jaar en tien maanden was. Het fonds heeft die fout hersteld en heeft aan [eiser] de mogelijkheid gegeven om ook de gemaakte keuzes bij het ingaan van zijn ouderdomspensioen ( per 1 augustus 2018) over uitruil te herzien. Van die mogelijkheid heeft [eiser] nog geen gebruik gemaakt. Het is dus nog niet bekend of hij keuzes zal herzien en daarom ook nog niet bekend hoeveel het ouderdomspensioen bedraagt.
2.10.
Gedaagden bestrijden dat sprake is van een verplichting tot schadevergoeding. Zij bestrijden ook de omvang van de gestelde schade.

3.Wat vindt de kantonrechter er van?

3.1.
De regeling van prepensioen in het reglement van de Rabobank is niet gemakkelijk te lezen. Maar het overgangsrecht in de Wet op de Loonbelasting 1964 voor opgebouwde prepensioenaanspraken is ook niet eenvoudig. Tijdens de zitting is met partijen over het pensioenreglement en het overgangsrecht gesproken. Partijen hebben eigenlijk geen geschil over de uitleg van de pensioenregeling. Hun geschil gaat over de inhoud van de regeling en de handelwijze van het pensioenfonds.
Discriminatie
3.2.
De vordering van [eiser] is in de eerste plaats gebaseerd op discriminatie. Een werkgever of pensioenuitvoerder mag bij de arbeidsvoorwaarden, waaronder pensioenaanspraken, geen onderscheid maken op grond van handicap of chronische ziekte. Volgens [eiser] is daarvan in de pensioenregeling van de Rabobank wel sprake omdat arbeidsongeschikten het prepensioen verplicht moeten laten ingaan tussen de 62-jarige en 65-jarige leeftijd. Volgens gedaagden is dat niet het geval. Zij verwijzen naar de beslissing van de interne commissie van het fonds. Zij doen ook een beroep op het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) van 13 maart 2018, ECLI:NL:XX:2018:34. Dit oordeel gaat over de regeling van prepensioen in geval van arbeidsongeschiktheid in de pensioenregeling van de Rabobank.
3.3.
De kantonrechter sluit zich aan bij het oordeel van het CRM. Gedaagden krijgen dus gelijk. Een beroep op de gelijke behandelingswetgeving is alleen mogelijk wanneer sprake is van vergelijkbare situaties. Arbeidsgeschikte en arbeidsongeschikte deelnemers aan de pensioenregeling van de Rabobank bevinden zich niet in vergelijkbare situaties. Zij verschillen wezenlijk voor wat betreft de bron van hun inkomen en de mogelijkheid tot doorwerken. De pensioenregeling mag aan arbeidsongeschikten dus een ander pakket bieden dan aan arbeidsgeschikten. [eiser] moet dit pakket als geheel aanvaarden. Hij mag niet kiezen welk onderdeel van de regeling voor arbeidsongeschikten hem wél bevalt (het aop, de premievrijstelling) en welk onderdeel niét (het verplicht tot uitkering komen van het prepensioen, de anticumulatie).
3.4.
[eiser] heeft in deze procedure gesteld dat het verbod op uitstel van prepensioen in de regeling van de Rabobank achterhaald is. Hij heeft een beroep gedaan op de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen. Die wet is op 1 april 2017 in werking getreden. Gedaagden hebben dit tegengesproken met een beroep op het overgangsrecht voor prepensioenregelingen in de fiscale wetgeving. Ook op dit punt krijgen gedaagden gelijk. In de Wet op de Loonbelasting 1964 staat overgangsrecht voor prepensioenregelingen. Dat overgangsrecht houdt in dat aanspraken op prepensioen tot uitkering moeten komen zodra de leeftijd van 62 jaar is bereikt. De uitkering mag alleen worden uitgesteld als de pensioengerechtigde blijft doorwerken. Dit wordt het doorwerkvereiste genoemd. Het staat in artikel 38d van de Wet op de Loonbelasting 1964 (dat verwijst naar artikel 38a van die wet, tekst 2004). Dit doorwerkvereiste is niet afgeschaft per 1 april 2017. De doorwerkeis voor uitstel van prepensioenregelingen is uitdrukkelijk gehandhaafd. Die handhaving blijkt niet alleen uit de tekst van het overgangsrecht in de Wet op de Loonbelasting. Gedaagden hebben in de conclusie van antwoord ook geciteerd uit een brief van de staatssecretaris van Financiën over dit onderwerp. In die brief staat met zoveel woorden dat de doorwerkeis voor uitstel van prepensioen wordt gehandhaafd. Gedaagden hebben ook uitvoerig geciteerd uit Vraag & Antwoord van de Belastingdienst. Het doorwerkvereiste voor prepensioen is voor alle deelnemers blijven gelden. Ook een gezonde deelnemer moet zijn extra ouderdomspensioen verkregen uit prepensioen tot uitkering laten komen tussen de 62-jarige en 65-jarige leeftijd als hij in die periode stopt met werken.
3.5.
De kantonrechter verwerpt ook het bezwaar tegen de anticumulatie. De aftrek van andere inkomen vervangende uitkeringen is onderdeel van de pensioenregeling. De bepaling is niet verboden. Sociale partners, dus de betrokken vakbonden en de Rabobank, hebben de ondernemings-cao afgesloten waarmee de inhoud van de pensioenregeling is bepaald. Zij hebben de anticumulatie afgesproken. Zij hebben kennelijk gewild dat de regeling alleen voorziet in een prepensioen dat voortbouwt op andere uitkeringen. De pensioenregeling biedt dus geen extra dekking voor verlies van inkomen dat al op andere wijze (in de WIA en in het reglement) verzekerd is.
Gerechtvaardigd vertrouwen
3.6.
[eiser] heeft zijn vordering ook gebaseerd op gerechtvaardigd vertrouwen. Volgens [eiser] is hij door gedaagden jarenlang in de waan gelaten dat hij extra ouderdomspensioen zou krijgen.
3.7.
De kantonrechter oordeelt anders. Het pensioenfonds heeft in 2006 aan [eiser] een conversie-overzicht toegestuurd. Dat overzicht zit bij de stukken van gedaagden. Daarna heeft [eiser] periodiek pensioenoverzichten gekregen. Met het conversie-overzicht en de periodieke overzichten heeft het pensioenfonds voldoende duidelijk gecommuniceerd dat het prepensioen verplicht moest ingaan in geval van arbeidsongeschiktheid. In het conversie-overzicht van 2006 staat dat de Rabobank extra prepensioen heeft ingekocht zodat [eiser] ook na de invoering van het nieuwe pensioenreglement bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd kan stoppen met werken. In dat overzicht staat verder dat het pensioenfonds de gegevens van het prepensioen in haar administratie zal bewaren “
want maakt u gebruik van een regeling als de VUT of bent u tegen die tijd arbeidsongeschikt, dan bent u bij de Rabobank verplicht om uw prepensioen te laten ingaan”. Daarna is het extra ouderdomspensioen verkregen uit de omzetting van de aanspraak op prepensioen steeds als afzonderlijke post op de pensioenoverzichten vermeld. Bovendien is steeds vermeld dat het prepensioen wel tot uitkering moet komen in geval van arbeidsongeschiktheid. Het pensioenoverzicht met de stand van zaken per 1 januari 2015 heeft [eiser] in juni 2015, derhalve omstreeks de tijd dat aan hem de IVA-uitkering is toegekend, ontvangen. Daarin heeft het pensioenfonds duidelijk genoeg verwoord dat het prepensioen moest ingaan. Dat heeft het fonds als volgt gedaan:
“Bij pensionering
Te bereiken ouderdomspensioen
Als u uw huidige dienstverband voortzet tot 67 jaar ontvangt u
- vanaf 67 jaar zolang u leeft
- ouderdomspensioen € 11.196,66
- extra ouderdomspensioen € 6.679,90
Totaal € 17.876,56
(…)
Extra ouderdomspensioen
Het extra ouderdomspensioen is afkomstig uit voormalig prepensioen. In geval van arbeidsongeschiktheid wordt het extra ouderdomspensioen verplicht en conform het pensioenreglement omgezet in een prepensioenuitkering tot 65 jaar.
(…)
Bij arbeidsongeschiktheid
Bij arbeidsongeschiktheid ontvangt u een aanvulling op de WIA-uitkering. Als u volledig arbeidsongeschikt wordt, dan ontvangt u in totaal tot uw AOW-leeftijd 80% van het salaris.”
3.8.
Doordat het prepensioen niet meteen per 1 juni 2015 aan [eiser] is betaald, kan bij [eiser] wel het vertrouwen zijn gaan groeien dat dit niet meer zou gaan gebeuren. Maar zeker mocht hij daarvan niet zijn. Daarvoor is het tijdsverloop tussen juni 2015 en februari 2017 te kort en is de inhoud van het conversie-overzicht en de upo’s te duidelijk. Het fonds moest het prepensioen dus in laten gaan met terugwerkende kracht per 1 juni 2015 toen zij ontdekte dat [eiser] per die datum een IVA-uitkering toegekend had gekregen. Het fonds is namelijk verplicht het reglement correct uit te voeren. Het fonds heeft wel zitten slapen. Bij de toekenning van het aop en de premievrijstelling had het fonds moeten zien dat ook het prepensioen moest ingaan.
hardheidsclausule
3.9.
[eiser] wil dat het pensioenfonds de hardheidsclausule toepast om te bewerkstelligen dat zijn aanspraak op prepensioen toch kan blijven omgezet in extra ouderdomspensioen. Maar het fonds is daartoe niet verplicht. Correct toepassing van het reglement heeft voor [eiser] namelijk geen onbedoelde gevolgen. Het prepensioen was nu juist bedoeld om in inkomen te voorzien voor de deelnemers die tussen de 62-jarige leeftijd en de 65-jarige leeftijd zouden stoppen met werken. Het doel van de anticumulatiebepaling is ook niet achterhaald. Met die bepaling wordt voorkomen dat de pensioenregeling van de Rabobank dekking geeft voor het verlies van inkomen dat al op andere wijze is verzekerd (in de WIA of het reglement).
schadevergoeding
3.10.
Het pensioenfonds heeft twee fouten gemaakt. Het fonds heeft pas in februari 2017 laten weten dat het prepensioen moest ingaan. Bovendien heeft het fonds tijdens deze procedure ontdekt dat [eiser] zijn keuzes bij het ingaan van het ouderdomspensioen (per 1 augustus 2018) op verkeerde getallen heeft moeten baseren. Het fonds had per ongeluk 100% van het extra ouderdomspensioen in plaats van 72,22 % laten vervallen. Als [eiser] door deze fouten van het pensioenfonds schade heeft geleden, dan moet het pensioenfonds de schade vergoeden die daarvan het gevolg is.
3.11.
Tijdens de comparitie heeft de kantonrechter naar schade gevraagd. Door of namens [eiser] is alleen gesteld dat hij rekende op het extra ouderdomspensioen van bijna € 6.800 bruto per jaar en dat hij in 2017 geen maatregelen meer kon nemen om dit pensioen aan te vullen. [eiser] heeft echter niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat hij in 2015 wel maatregelen had kunnen nemen om zijn ouderdomspensioen aan te vullen. [eiser] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden doordat het fonds niet eerder in de gaten heeft gehad dat zijn prepensioen moest ingaan. Voor wat betreft de fout in de berekening (100% in plaats van 72,22%) is tijdens de zitting besproken dat het fonds die fout heeft hersteld. [eiser] mag opnieuw keuzes maken in verband met de ingang van zijn ouderdomspensioen per 1 augustus 2018 op basis van de juiste cijfers. De vordering tot schadevergoeding kan dus niet worden toegewezen.
de kosten van rechtsbijstand
3.12.
Partijen hebben ook een geschil over de kosten van rechtsbijstand. Het pensioenfonds moet vanwege de gemaakte fouten bijdragen in de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het inwinnen van juridisch advies. Het betreft immers ingewikkelde materie. [eiser] heeft opgegeven wat de kosten van het advies zijn geweest. Gedaagden hebben echter als verweer gevoerd dat die kosten zijn gedekt door de verzekering die [eiser] heeft voor kosten van rechtsbijstand bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand. [eiser] heeft dat niet betwist. Hij heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf extra kosten heeft moeten maken door de fouten van het pensioenfonds. De vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand kan dus niet worden toegewezen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan het oordeel over de vraag of de kosten voor wat betreft de omvang redelijk zijn.
proceskosten
3.13.
[eiser] dient eigenlijk als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Vanwege de aard van het geschil en de door het pensioenfonds gemaakte fouten, zal de kantonrechter toch bepalen dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
Daarom wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.