ECLI:NL:RBMNE:2019:4016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 17/2342
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming wegens ontbreken zienswijze

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen een vergunning die is verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). De vergunning was verleend aan Zuiderzee B.V. voor de uitbreiding van een veehouderij, waarbij het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van toepassing was. De eisers, Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, hebben geen zienswijze ingediend tegen het ontwerp-besluit, wat hen niet verschoonbaar werd geacht door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het rechtsgevolg van het bestreden besluit niet was gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-besluit, en dat de verwijzing naar een andere AERIUS-berekening geen op rechtsgevolg gerichte beperking van het vergunde project inhield. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de motivering van het bestreden besluit was gewijzigd, niet maakte dat eisers redelijkerwijs niet kon worden verweten dat zij geen zienswijzen hadden ingediend. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2342

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2019 in de zaak tussen

1. Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.te Nijmegen,
2. Vereniging Leefmilieute Nijmegen, eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Brinke).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Zuiderzee B.V., te Someren (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. P.P.A. Bodden).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor de veehouderij gelegen aan het [adres] te [woonplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] .
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het project waarvoor de Wnb-vergunning met het bestreden besluit is verleend gaat om een uitbreiding van het aantal vleesvarkens op het bedrijf van vergunninghouder.
Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS) en is een AERIUS-berekening gemaakt van de stikstofdepositie van het project. Voor het bestreden besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd.
2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerp-besluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.
Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
3. Vast staat dat eisers geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerp-besluit. De rechtbank moet dus beoordelen of het eisers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij dat niet gedaan hebben. Daarvan kan sprake zijn als er in het bestreden besluit wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp-besluit waardoor eisers in een nadeliger positie zijn komen te verkeren, of als hun anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht.
4. Eisers voeren aan dat het niet indienen van een zienswijze verschoonbaar is, omdat het bestreden besluit is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-besluit. Volgens eisers zijn de voorschriften gewijzigd en ook is de AERIUS-berekening gewijzigd, waardoor de reservering van de in het kader van het PAS benodigde ontwikkelingsruimte hoger is geworden. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de terinzagelegging van dit ontwerp-besluit door eisers niet is gesignaleerd en dat eisers er dus niet bewust voor hebben gekozen om geen zienswijze in te dienen. Het is voor hen ondoenlijk om alle vergunningprocedures in de gaten te houden.
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-besluit. In beide besluiten is het project conform de aanvraag vergund voor dezelfde diercategorieën, aantallen, stalsystemen en emissies. Het rechtsgevolg van het bestreden besluit is dus niet anders dan het beoogde rechtsgevolg van het ontwerp-besluit. Dat in het bestreden besluit is verwezen naar een andere AERIUS-berekening en dat de uitkomst van die berekening als gevolg van een actualisatie van de berekeningssystematiek voor depositie is gewijzigd, maakt dit oordeel niet anders. Het rechtgevolg van het bestreden besluit is niet deze berekening, maar het project dat wordt vergund. De verwijzing in de voorschriften van het ontwerp-besluit en van het bestreden besluit naar de AERIUS-berekeningen behelst geen op rechtsgevolg gerichte beperking van het vergunde project. De door de gemachtigde van eisers op de zitting aangehaalde rechtsoverweging 11.2 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1063, ziet dan ook op een andere situatie. In die zaak waren de maximaal toegestane stikstofdeposities specifiek in een voorschrift opgenomen, in welk geval een wijziging van de toegestane depositie wel leidt tot een wijziging in het rechtsgevolg van het besluit. Dat is in dit geval niet aan de orde.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat het enkele feit dat de motivering van het bestreden besluit is gewijzigd, doordat daaraan een andere AERIUS-berekening ten grondslag is gelegd niet maakt dat eisers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen tegen het ontwerp-besluit hebben ingediend. Het beroep van eisers is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. N.M. Spelt, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.