In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K.L. Westerbaan, en ASR Levensverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. M.G. Kos. Eiser vorderde een uitkering uit een levensverzekering die zijn voormalige echtgenote had afgesloten, na haar overlijden in 2016. Eiser stelde dat hij recht had op een uitkering op basis van de polisvoorwaarden, maar ASR betwistte dit en stelde dat de verzekering al vóór het overlijden van de voormalige echtgenote was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechten uit de polis op 15 augustus 2016 door de voormalige echtgenote aan eiser zijn overgedragen en dat de verzekering voor haar deel was afgekocht. De rechtbank concludeerde dat eiser geen aanspraak kon maken op de uitkering, omdat de verzekering ten tijde van het overlijden van de voormalige echtgenote al was geëindigd. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 6.783,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.