ECLI:NL:RBMNE:2019:399

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
C/16/473181 / JE RK 19-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De ouders van de kinderen zijn gescheiden en er zijn zorgen over de opvoedsituatie, waarbij de kinderen sinds juni 2018 geen contact meer hebben met de vader. De moeder heeft het ouderlijk gezag over beide kinderen, terwijl de vader mogelijk ook gezag heeft over [voornaam van minderjarige 1]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een onveilige opvoedomgeving en dat de ouders onvoldoende bereid zijn om samen te werken aan een oplossing. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen, maar heeft geen machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat de kinderen bij de moeder blijven wonen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens: C/16/473181 / JE RK 19-14
Datum uitspraak: 25 januari 2019

Beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1] ,

en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als
belanghebbendemet betrekking tot [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als
belanghebbendemet betrekking tot [voornaam van minderjarige 1] en als
informantmet betrekking tot [voornaam van minderjarige 2] aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 21 december 2018, ingekomen bij de griffie op 24 december 2018;
- de brief met bijlagen van de Raad van 9 januari 2019, ingekomen bij de griffie op 10 januari 2019;
- de brief van de Raad van 15 januari 2019, ingekomen bij de griffie op 17 januari 2019.
Op 25 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- de heer [A] namens de Raad,
- de heer [B] namens de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI;
- mevrouw M. Kardos, tolk.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder en mogelijk ook door de vader. Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wonen bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige 1] verzocht bij de moeder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad heeft de volgende informatie aan het verzoek ten grondslag gelegd. In 2014 zijn de ouders uit elkaar gegaan. Sinds juni 2018 hebben [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] geen contact meer met de vader. Vermoed wordt dat de moeder wil dat hij geen rol meer speelt in het leven van de kinderen. [voornaam van minderjarige 1] , halfzus [C] en de moeder hebben aan [naam instelling] en de Raad laten weten dat de vader de kinderen en de moeder heeft mishandeld. Dit wordt door de vader ontkend. De moeder heeft aangifte gedaan van mishandeling, maar er is onvoldoende bewijs om de vader strafrechtelijk te vervolgen. De Raad heeft de zorg dat het (mogelijke) verleden met huiselijk geweld richting de kinderen (deels) door de moeder wordt ingezet om de vader, vanwege hun eigen relatieproblemen, buitenspel te zetten. Ouderschapsbemiddeling is tot nu toe niet van de grond gekomen, omdat de ouders uiteindelijk niet wilden meewerken. Ondanks de onduidelijkheid over het mogelijke huiselijk geweld is het wel duidelijk dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] in een onveilige opvoedomgeving opgroeien. Het is voor hen lastig om een veilige en onbelaste band met beide ouders op te bouwen. De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar als opvoeder en de kinderen zitten in een loyaliteitsconflict. Bij [voornaam van minderjarige 1] zijn er daarnaast zorgen op zowel sociaal-emotioneel als cognitief gebied. [voornaam van minderjarige 1] is moeilijk lerend en volgt speciaal basisonderwijs. Hij is bij pestincidenten betrokken en geeft zelf aan last te hebben van boosheid. Bij [voornaam van minderjarige 2] zijn er zorgen over haar cognitieve ontwikkeling. Ze loopt achter in haar taalontwikkeling en (getal)begrip.
De moeder accepteert de hulpverlening van [naam instelling] , maar zowel de moeder als [naam instelling] betrekken de vader niet bij de systeemproblematiek. Hierdoor blijven de problemen omtrent het systeem in stand. Er is onvoldoende zicht op de opvoedingsvaardigheden, het inzicht en de leerbaarheid van de ouders. De Raad is van mening dat een systeemgerichte aanpak, bijvoorbeeld door Tien voor Toekomst, nodig is om een blijvende verbetering in de situatie te bewerkstelligen.
Het is voor de Raad onduidelijk of de vader met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] is belast, omdat de Raad niet op de hoogte is van de datum waarop de vader op de geboorteakte van [voornaam van minderjarige 1] is bijgeschreven. Wanneer dat plaatsvond vóór 1 mei 2011 – de datum van de inwerkingtreding van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 –, dan is Hongaars recht van toepassing en heeft de vader, als juridisch vader van [voornaam van minderjarige 1] , gezamenlijk met de moeder gezag over [voornaam van minderjarige 1] . Wanneer de vader na 1 mei 2011 op de geboorteakte van [voornaam van minderjarige 1] is bijgeschreven, dan is Nederlands recht van toepassing en heeft hij geen gezag over [voornaam van minderjarige 1] . Aangezien de ouders mogelijk gezamenlijk met het gezag over [voornaam van minderjarige 1] zijn belast, heeft de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder verzocht. Het is in het belang van [voornaam van minderjarige 1] dat hij bij de moeder blijft wonen.

Het standpunt van belanghebbenden

De vader heeft ter zitting verklaard het eens te zijn met het verzoek van de Raad. Hij erkent dat er problemen zijn tussen hem en de moeder en hij vindt het goed als iemand tussen hen gaat bemiddelen. De vader meent dat de kinderen onjuiste informatie van de moeder ontvangen en hij vindt het jammer dat hij de kinderen lange tijd niet heeft gezien. Volgens hem heeft de moeder niet in Nederland doorgegeven dat hij de kinderen in Hongarije heeft erkend. Hierdoor staat er een verkeerde achternaam in het paspoort van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] . Daarnaast heeft de vader verklaard dat hij instemt met het feit dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat ze zelfstandig goed voor de kinderen kan zorgen en zelf om hulp vraagt wanneer dat nodig is. Nu de kinderen geen contact meer hebben met de vader is er sprake van meer rust in de thuissituatie. De moeder vindt een ondertoezichtstelling dan ook niet nodig.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er zijn op dit moment bedreigingen in de ontwikkeling van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden. De kinderen hebben sinds juni 2018 geen contact meer met de vader en zitten klem in de strijd tussen de ouders. Door onvoldoende bewijs en tegenstrijdige verhalen bestaat er onduidelijkheid over of en in hoeverre er mishandeling van de vader richting de kinderen en de moeder heeft plaatsgevonden. Verder zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam van minderjarige 1] en de cognitieve ontwikkeling van zowel [voornaam van minderjarige 1] als [voornaam van minderjarige 2] . De ouders zijn onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreigingen voor de kinderen weg te nemen en de benodigde hulp te accepteren. Het is noodzakelijk dat de ontwikkeling van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wordt gemonitord en er dient door inzet van systeemgerichte hulp zicht te komen op de opvoedingsomgeving van de ouders. Belangrijk is dat de ouders in het belang van de kinderen met elkaar en met de GI gaan samenwerken. De kinderrechter zal [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
De moeder heeft gezag over [voornaam van minderjarige 1] . Van een uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige 1] bij de moeder is dus geen sprake en om die reden zal de kinderrechter geen machtiging tot uithuisplaatsing afgeven. De omstandigheid dat de vader mogelijk ook gezag heeft maakt dit niet anders. Van een uithuisplaatsing is immers pas sprake als een kind verblijft bij een derde, een instantie of een ouder zonder gezag. Overigens heeft de kinderrechter ter zitting geconstateerd dat er tussen de ouders overeenstemming bestaat over het feit dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] bij de moeder wonen. Het hoofdverblijf van [voornaam van minderjarige 1] bij de moeder is dus gebaseerd op deze overeenstemming.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , met ingang van 25 januari 2019 tot 25 januari 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019 door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W. Rietveld als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 februari 2019.