ECLI:NL:RBMNE:2019:3989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 19/1069
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die werkzaam was als visfileerder, had zich op 22 augustus 2016 ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering. Verweerder had in een eerder besluit vastgesteld dat eiser voor 45,49% arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling was dit percentage verhoogd naar 48,49%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 augustus 2019 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser voerde aan dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen en dat zijn energieniveau verminderd was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, C.A. Goldhoorn, had echter in haar rapportage aangegeven dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De rechtbank heeft de rapportage van Goldhoorn gevolgd en vastgesteld dat de aanpassingen in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat waren.

De rechtbank concludeerde dat de geduide functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van eiser en dat verweerder terecht de WIA-uitkering had toegekend op basis van het percentage van 48,49%. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: P.F.G. Jeurissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 20 augustus 2018 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat eiser voor 45,49% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser voor 48,49% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Voor eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is in dienst van [bedrijf] B.V. en was daar werkzaam als visfileerder voor 40 uur per week. Op 22 augustus 2016 heeft eiser zich voor zijn werk ziek gemeld. Vanaf 28 september 2017 heeft hij zijn werk in aangepaste vorm hervat gedurende drie uur per dag, 15 uur per week
.Op 24 mei 2018 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Verweerder neemt daarop de besluiten zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek.
3. Verweerder mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk.
4. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen urenbeperking voor overdag is aangenomen. Er is sprake van een verminderd energieniveau. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar de rapportage van de bedrijfsarts en naar de brief van zijn huisarts van 1 maart 2018.
Verder is eiser van mening dat de fysieke belasting in de huidige aangepaste werkzaamheden lager is dan de fysiek belastende functie-eisen van de geduide functies. Hij heeft nu namelijk pauzes tussendoor en in de pauze is de temperatuur niet lager dan 15º Celsius.
Verder verwijst eiser naar de gronden in bezwaar dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van ‘duwen’ of ‘trekken’ en ‘tillen’ of ‘dragen’, terwijl hij wel beperkt is voor fysiek zwaar werk en aangewezen is op vooral lichte werkzaamheden.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep C.A. Goldhoorn heeft in haar rapport van 3 januari 2019 beschreven dat eiser snel (hart)klachten krijgt hoewel de cardioloog daarvoor geen cardiale oorzaak kan aangeven (brief cardioloog van 20 november 2017). Voorts beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser het werk, waarbij hij langdurig staat in een ruimte van 7º Celsius en het zware tilwerk door anderen wordt gedaan, maar 3 uur volhoudt. Daarom is voor het eigen werk een urenbeperking zeker reëel te achten. Echter in het kader van de WIA-beoordeling moet beoordeeld worden of eiser beperkingen heeft ten aanzien van gangbare arbeid. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen voor ‘staan’, ‘lopen’, ‘traplopen’, ‘frequent zware lasten hanteren’ en ‘omgevingseisen van warmte en koude’ adequaat aangegeven in de FML. Daar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichte beperking voor ‘tillen of dragen’ aan toegevoegd.
Indien rekening wordt gehouden met deze fysieke beperkingen is er geen reden om een urenbeperking aan te nemen conform de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. Er is namelijk volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een energetische beperking die volgt uit de aard en ernst van de aandoeningen waaraan eiser lijdt.
Verder heeft eiser wel claudicatio klachten, waarvoor hij looptraining doet en is er sprake van ernstig overgewicht. Er lijkt ook, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, angst te zijn om weer wat aan het hart te krijgen en dat maakt dat eiser bang is om zijn grenzen op te zoeken om daardoor mogelijk zijn conditie te verbeteren.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in beroep geen nieuwe medische informatie is overgelegd ter onderbouwing van de verzochte urenbeperking.
6. De rechtbank overweegt dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Goldhoorn op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser tijdens de hoorzitting gezien en gesproken. Zij heeft de beschikbare medische stukken, waaronder informatie van de bedrijfsarts, de brief van de huisarts van 1 maart 2018 en brieven van de cardioloog bestudeerd en in haar beoordeling meegenomen. Goldhoorn heeft haar conclusies inzichtelijk beschreven in haar rapport van 3 januari 2019.
7.1
Ten aanzien van de medische beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat eiser vanwege de in de FML aangegeven beperkingen niet geschikt geacht wordt voor zijn eigen werk. Goldhoorn heeft naar het oordeel van de rechtbank in haar rapport op pagina 6, zoals hierboven onder rechtsoverweging 5 weergegeven, goed gemotiveerd waarom er bij deze WIA-beoordeling op datum in geding en rekening houdend met de fysieke beperkingen geen reden is een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank kan deze motivering volgen. Eiser heeft bovendien zijn standpunt in beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd.
7.2
De rechtbank stelt verder vast dat in bezwaar een extra beperking ten aanzien van ‘tillen of dragen’ is opgenomen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij het daar niet mee eens is. Ten aanzien van de in bezwaar verzochte beperking voor ‘duwen of trekken’ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat deze items conform de definities van de CBBS niet beperkt zijn. Eiser kan gezien zijn gewicht met gemak een duw- en trekkracht van 15 kg genereren.
7.3
Dat de fysieke omstandigheden in zijn huidige werk voor eiser minder belastend zijn dan in de geduide functies maakt deze beoordeling niet anders, nu het in deze gaat om de belastbaarheid voor gangbare arbeid op de datum in geding en niet om een beoordeling van het aangepaste werk dat eiser nu verricht. In die belastbaarheid is rekening gehouden met het gegeven dat eiser maximaal 2 uur van de werkdag kan staan (FML item 5.4.2). Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
Deze beroepsgronden slagen dan ook niet.
8. Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 januari 2019 en omdat eiser voor het overige geen gronden tegen de geduide functies heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser.
Dat betekent dat verweerder terecht eiser een WIA-uitkering heeft toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,49.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.