In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van haar woning had vastgesteld op € 383.000,- voor het belastingjaar 2017. De waardepeildatum was 1 januari 2016. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.P. van Herk, betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 352.000,- voor, onderbouwd met een eigen taxatiematrix. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 21 augustus 2019, waar ook de gemachtigde van de verweerder, mr. J.G. Vos, aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, vergeleek de woning van eiseres met drie referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde was bepaald volgens de vergelijkingsmethode. Eiseres had weliswaar enkele tekortkomingen in de taxatiematrix aangekaart, maar deze leidden niet tot de conclusie dat de vastgestelde waarde niet onderbouwd kon worden.
Eiseres had ook gewezen op een eerdere aankoopprijs van haar woning in 2013, maar de rechtbank oordeelde dat deze transactie te ver verwijderd was van de waardepeildatum om relevant te zijn. Daarnaast werd een eerdere verkoop van een referentiewoning door eiseres te laat ingebracht, waardoor de rechtbank dit buiten beschouwing liet wegens strijd met de goede procesorde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.