ECLI:NL:RBMNE:2019:3976

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 19/1361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning IVA-uitkering op basis van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Eiseres, die sinds 14 maart 2018 een loonaanvullingsuitkering ontvangt op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om haar geen IVA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens het UWV geen sprake zou zijn van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft aangevoerd dat zij recht heeft op de IVA-uitkering en dat er formele gebreken zijn in de besluitvorming van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen op de zitting, maar dat het UWV wel vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische rapportages en de argumenten van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts niet ondertekend waren, maar dat dit niet leidde tot onzorgvuldigheid in de besluitvorming. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, maar de rechtbank concludeerde dat zij voldoende op de hoogte was van de procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is en dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat zij geen recht heeft op een IVA-uitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: T. Jafarzadeh),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres met ingang van 19 juni 2018 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toe te kennen, omdat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 21 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt vanaf 14 maart 2018 een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Deze volledige arbeidsongeschiktheid berust op arbeidskundige gronden. Naar aanleiding van een melding door eiseres van toegenomen klachten hebben verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken plaatsgevonden. Deze hebben geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluiten.
2. Eiseres vindt dat zij recht heeft op een IVA-uitkering omdat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Verder stelt eiseres dat er formele gebreken kleven aan de besluitvorming.
Formele gebreken
3.1
Eiseres voert allereerst aan dat niet duidelijk is of de beslissing volgens artikel 10:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. De rapportages van 21 en 18 februari 2019 zijn namelijk niet ondertekend door (de arts van) het Uwv.
3.2
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rapportage niet heeft ondertekend, de besluitvorming door verweerder nog niet onzorgvuldig of slecht gemotiveerd maakt. Zoals blijkt uit de toevoeging onder de rapportage van 30 april 2019 worden rapportages conform Uwv-beleid niet meer ondertekend. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages in deze zaak daadwerkelijk zijn opgesteld door de onder die rapportages vermelde verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het door eiseres genoemde artikel 10:11 van de Awb is op deze situatie verder niet van toepassing. Dat artikel gaat namelijk over het ondertekenen van besluiten namens verweerder.
4.1
Eiseres voert verder aan dat de beslissing op bezwaar ten onrechte niet aan de gemachtigde van eiseres bekend is gemaakt.
4.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit inderdaad aan eiseres zelf is gericht en niet aan haar gemachtigde. De gemachtigde van eiseres is echter haar echtgenoot, die op hetzelfde adres woont, en kennelijk ook tijdig op de hoogte gekomen van het bestreden besluit. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om hieraan gevolgen te verbinden.
5.1
Eiseres voert ook nog aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Zij heeft geen gehoor gegeven aan de oproep voor een medisch onderzoek, omdat dit te pijnlijk is.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij brief van 9 januari 2019 is uitgenodigd voor een medisch onderzoek. Daarin staat inderdaad niet dat op die datum ook de hoorzitting plaatsvindt. De rechtbank gaat er echter van uit dat eiseres en haar gemachtigde dit wel hebben begrepen. Het is immers niet de eerste bezwaarprocedure die eiseres doorloopt. Omdat zij niet is verschenen op de onderzoeksdatum en ook geen contact heeft opgenomen met verweerder, mocht verweerder ervan uitgaan dat eiseres niet wilde worden gehoord.
Het recht op IVA-uitkering
6. Eiseres voert aan dat haar volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Ondanks intensieve en langdurige behandeling en trainingen komt zij niet van haar pijn en klachten af. De klachten zijn ondanks de trainingen erger geworden en zij heeft nu meer beperkingen dan bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Verbetering in de functionele mogelijkheden is niet haalbaar. Er bestaan geen gunstige behandeling en trainingen meer.
7.1
Deze rechtbank heeft in eerdere uitspraken van 17 april 2018 en 1 april 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2018:1545) en ECLI:NL:RBMNE:2019:1349) al geoordeeld dat eiseres per 9 maart 2017 respectievelijk 14 maart 2018 geen recht heeft op een IVA-uitkering. In de uitspraak van 17 april 2018 heeft de rechtbank daartoe overwogen dat de beperkingen van eiseres nog kunnen verminderen door graded activity training en verdere psychologische begeleiding. In de uitspraak van 1 april 2019 heeft de rechtbank eveneens overwogen dat nog behandeling mogelijk is. Voor de rechterschouderklachten is dat een multidisciplinair revalidatietraject van intensieve fysiotherapie in combinatie met medicatie en psychologische begeleiding of een operatieve interventie. De overige stoornissen worden door de huisarts behandeld en de depressie is in remissie, zodat ook de beperkingen die daaruit voortvloeien kunnen verbeteren.
7.2
De rechtbank stelt voorop dat de datum in geding in deze procedure, 19 juni 2018, maar ongeveer drie maanden na de laatste door de rechtbank beoordeelde datum van 14 maart 2018 ligt. De rechtbank ziet geen reden om de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de datum 19 juni 2018 voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 18 februari 2019 en 30 april 2019 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom eiseres ook per 19 juni 2018 niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Samengevat komt deze motivering op het volgende neer. Het grootste deel van haar beperkingen komt voort uit de al langer bestaande rechterschouderklachten. Met name daardoor is ze volledig arbeidsongeschikt. Hiervoor kan ze echter nog behandeld worden, hetzij met een operatie, hetzij met een multidisciplinair revalidatietraject. Eiseres heeft nog geen gebruik gemaakt van deze behandelmogelijkheden. Ten aanzien van de andere klachten is geen sprake van ernstige pathologie. Het gaat om milde aandoeningen. Uit de medische informatie blijkt niet dat er meer aan de hand is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom dus geen recht heeft op een IVA-uitkering.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.