ECLI:NL:RBMNE:2019:3949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
7388878 UC EXPL 18-13665 aw/1370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst ligplaats door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan over de beëindiging van een huurovereenkomst tussen het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gedaagde partij, die een ligplaats huurde voor zijn woonboot in de prostitutiezone aan het Zandpad in Utrecht. De rechtbank oordeelde dat het Waterschap de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd per 1 januari 2019, omdat het gebruik van de ligplaats voor prostitutie in strijd was met het nieuwe bestemmingsplan dat op 17 september 2015 was vastgesteld. De gedaagde had voldoende gelegenheid gehad om zich voor te bereiden op de beëindiging van de huurovereenkomst, maar had de ligplaats niet ontruimd. De rechtbank bevestigde dat het Waterschap geen verplichting had om een gelijkwaardige ligplaats ter beschikking te stellen en dat de gedaagde in gebreke was gebleven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7388878 UC EXPL 18-13665 aw/1370
Vonnis van 17 juli 2019
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht,
zetelend en kantoorhoudend te Amsterdam,
verder ook te noemen: het Waterschap,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
gemachtigde: mr. J.M. van Noort,
tegen:
[eisende partij in het verzet],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eisende partij in het verzet] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.G.P. Goudriaan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de nagezonden productie 17 van [eisende partij in het verzet]
  • twee schriftelijke machtigingen van [eisende partij in het verzet] ten behoeve van de comparitie
  • de comparitie gehouden op 2 juli 2019, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het Waterschap is beheerder van de Vecht.
2.2.
Aan het [adres] in [woonplaats] bevond zich tot voor kort een met boten voorziene prostitutiezone. De exploitanten huurden de ligplaatsen voor de boten van het Waterschap.
2.3.
[eisende partij in het verzet] , sinds 1971 eigenaar van de woonboot “ [woonboot 1] ”, heeft in 2005 van het Waterschap voor onbepaalde tijd een ligplaats gehuurd in de prostitutiezone. Het betreft de ligplaats (een oppervlakte water en ondergrond) aan het [adres] in [woonplaats] . Vóór 2005 had [eisende partij in het verzet] de ligplaats tegen betaling in gebruik op grond van een door de Staat der Nederlanden verleende privaatrechtelijke vergunning, ingaande 1 april 1981.
2.4.
De huurovereenkomst is door het Waterschap schriftelijk vastgelegd en bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen (het Waterschap wordt in de huurovereenkomst Hoogheemraadschap genoemd):
Het gehuurde
  • een oppervlakte water en ondergrond, ter grootte van 69,21 m2, te gebruiken als ligplaats voor een woonschip;
  • een oppervlakte water en ondergrond, ter grootte van in totaal 14,07 m2, voor het hebben en houden van vier vlonders/steigers.
Artikel 4Tussentijdse beëindiging
(…)
2. (…)
(…) Het hoogheemraadschap kan deze overeenkomst tussentijds door opzegging doen eindigen, indien:
a.
(…)
b.
De huurder zich niet gedraagt zoals een goed huurder betaamt. Het hoogheemraadschap neemt in dit geval een opzegtermijn van drie maanden in acht;
c.
(…)
d.
(…)
e.
(…)
f.
Er sprake is van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan of wijziging van een bestaand bestemmingsplan, waarin het gehuurde een bestemming verkrijgt welke onverenigbaar is met het beoogde gebruik ervan;
g.
(…)
h.
(…)”
2.5.
Ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst werd de boot van [eisende partij in het verzet] gebruikt voor prostitutie.
2.6.
De gemeente Utrecht heeft [eisende partij in het verzet] bij brief van 28 mei 2008 bericht dat zij tijdens een controle heeft geconstateerd dat [eisende partij in het verzet] een seksinrichting exploiteert op de boot aan het [adres] , zonder dat hij beschikt over een exploitatievergunning. De oude vergunning is verlopen en een nieuwe vergunning is niet aangevraagd. Hij dient de seksinrichting daarom per direct te sluiten, zo schrijft de gemeente Utrecht.
2.7.
Vervolgens heeft [eisende partij in het verzet] een aanvraag gedaan voor een nieuwe exploitatievergunning. Het college van B&W van de gemeente Utrecht heeft aan [eisende partij in het verzet] op 23 april 2009 een vergunning verleend tot het exploiteren van een seksinrichting, zijnde een prostitutiebedrijf als bedoeld in artikel 69 onder d van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2001, op de locatie [adres] in [woonplaats] . De vergunning heeft betrekking op drie werkruimtes en is geldig tot 19 september 2011.
2.8.
Bij brief van 27 april 2010 heeft de gemeente [eisende partij in het verzet] gewaarschuwd dat zowel hij als een aantal beheerders die op de vergunning staan vermeld in het verleden in aanraking zijn geweest met politie en justitie en dat een eventueel volgend feit ertoe kan leiden dat [eisende partij in het verzet] dan wel een van die beheerders kwalificeert als zijnde niet van goed levensgedrag, met als gevolg dat de vergunning zal worden ingetrokken.
2.9.
[eisende partij in het verzet] heeft op 25 augustus 2011 een nieuwe exploitatievergunning aangevraagd. De gemeente Utrecht was voornemens de aanvraag door [eisende partij in het verzet] van een nieuwe exploitatievergunning voor de periode na 19 september 2011 te weigeren, wegens slecht levensgedrag van [eisende partij in het verzet] en gebrek aan hygiëne op de prostitutieboot van [eisende partij in het verzet] . De GGD had de gemeente Utrecht namelijk op 15 september 2011 in kennis gesteld van de ontoereikende hygiëne op de boot van [eisende partij in het verzet] , waardoor volgens de GGD de gezondheid van klanten en medewerkers in het geding is. De gemeente Utrecht heeft dit voornemen om de exploitatievergunning te weigeren mondeling aan [eisende partij in het verzet] medegedeeld. [eisende partij in het verzet] heeft de aanvraag op 31 oktober 2011 ingetrokken.
2.10.
Eind december 2011 bevond de “ [woonboot 1] ” zich in een slechte staat van onderhoud. [eisende partij in het verzet] heeft besloten een nieuwe boot te laten bouwen. Deze nieuwe boot, genaamd “ [woonboot 2] ”, is in 2012 op de ligplaats afgemeerd.
2.11.
De “ [woonboot 2] ” is op 15 mei 2012 geregistreerd bij het Kadaster. In het register is over de inrichting van de boot vermeld: 4 kamers, 4 badkamers. Bij “soort schip” is vermeld: “woonschip” en bij “type schip”: “bedrijfsark”.
2.12.
Op 21 januari 2013 heeft [bedrijf 1] B.V. een exploitatievergunning aangevraagd bij de gemeente Utrecht voor de boot van [eisende partij in het verzet] aan het [adres] in [woonplaats] . De aanvraag is op 26 april 2013 weer ingetrokken.
2.13.
Op 7 mei 2013 heeft [eisende partij in het verzet] met [bedrijf 2] B.V., vertegenwoordigd door haar directeur [A] , een huurovereenkomst gesloten voor de boot aan het [adres] te [woonplaats] , voor de duur van vijf jaar, met de mogelijkheid van verlenging met telkens vijf jaar. Het overeengekomen gebruik is de exploitatie van prostitutie werkruimten. Volgens de huurovereenkomst is de boot nieuw geproduceerd om 4 werkruimten te exploiteren.
2.14.
[bedrijf 2] B.V. heeft op 7 mei 2013 met Wegra Utrecht B.V. een “beheersovereenkomst prostitutie-units aan het [adres] te [woonplaats] ” gesloten. Die overeenkomst houdt in – kort samengevat – dat Wegra Utrecht B.V. de vier prostitutie werkruimtes op de boot zal exploiteren, door de ruimtes te verhuren en toezicht te houden.
2.15.
In mei 2013 heeft Wegra Utrecht B.V., in de persoon van haar bestuurslid [A] , bij de gemeente Utrecht een vergunning aangevraagd voor het exploiteren van een seksinrichting op de boot aan het [adres] in [woonplaats] .
2.16.
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft de gemeente Utrecht de aanvraag van Wegra Utrecht B.V. van een exploitatievergunning voor het [adres] , afgewezen. Bij dat besluit zijn eveneens alle op dat moment aan Wegra Utrecht B.V. verleende exploitatievergunningen ingetrokken vanwege betrokkenheid bij mensenhandel in (de omgeving van) de boten / te weinig toezicht / afpersing / mishandeling van prostituees / slecht levensgedrag van de exploitant.
2.17.
Wegra Utrecht B.V. heeft het intrekkingsbesluit van de gemeente Utrecht aangevochten bij de bestuursrechter in eerste aanleg en vervolgens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die, net als de bestuursrechter in eerste aanleg, heeft geoordeeld dat de vergunningen door de gemeente Utrecht terecht zijn ingetrokken vanwege de misstanden op het Zandpad (ECLI:NL:RVS:2016:1107).
2.18.
Het Waterschap heeft daarop alle huurovereenkomsten van de ligplaatsen aan het [adres] opgezegd. Bij brief van 2 december 2013 heeft het Waterschap ook de huurovereenkomst met [eisende partij in het verzet] opgezegd tegen 3 maart 2014, wegens slecht huurderschap. Zij heeft de ontruiming aangezegd tegen 3 maart 2014. [eisende partij in het verzet] heeft de ligplaats niet ontruimd.
2.19.
In het bestemmingsplan “Overvecht-Noordelijke stadsrand” uit 2012 waren de betreffende percelen water en ondergrond in de prostitutiezone aan het Zandpad , waaronder ook [adres] , vanwege de “Functieaanduiding raamprostitutie (raamexploitatie)”, bestemd voor raamprostitutie.
2.20.
Op 17 september 2015 heeft de gemeente Utrecht het bestemmingsplan “Het Nieuwe [adres] ” vastgesteld. Blijkens de toelichting van het bestemmingsplan wil de gemeenteraad bewerkstelligen dat raamprostitutie wordt verplaatst naar een nieuwe locatie, gesitueerd tussen de Einsteindreef en de Rioolwaterzuivering, terwijl de bestemming van de Vecht zo wordt gewijzigd dat prostitutie daar niet langer is toegestaan en hervestiging van raamprostitutiebedrijf wordt voorkomen.
2.21.
In het bestemmingsplan “Het Nieuwe Zandpad” rust op de locatie [adres] geen prostitutiebestemming meer. De locatie [adres] heeft in het nieuwe bestemmingsplan de enkelbestemming “Water” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”. Verder rust op de locatie de “Gebiedsaanduiding geluidzone – industrie”.
In artikel 8.1 van de planregels zijn de voor “Water” aangewezen gronden bestemd voor:
waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
waterhuishouding;
waterbeheer en waterberging;
kruisingen met wegverkeer;
groenvoorzieningen;
kunstwerken, bruggen en kademuren;
(vis)steigers.
In artikel 8.2 van de planregels zijn de volgende bouwregels opgenomen voor de bestemming “Water”:
“Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
8.2.1.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. op of in de lid 8.1 onder a tot en met g genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter;
c. in afwijking van het bepaalde in lid b mag de bouwhoogte van een (vis)steiger ten opzichte van de waterlijn niet meer bedragen dan 1 meter en de oppervlakte niet meer dan 20m2.”
In hoofdstuk 3 van de planregels zijn verder algemene regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het plan. In dit kader bevat artikel 15 de volgende algemene gebruiksregels:
“Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
onbebouwde gronden ten behoeve van seksinrichtingen;
onbebouwde gronden als kampeerterrein;
onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.”
2.22.
Bij brief van 7 maart 2016 heeft het Waterschap de huurovereenkomst, voor zover rechtens vereist, nogmaals opgezegd tegen 1 januari 2017, wegens slecht huurderschap.
2.23.
Bij brief van 23 november 2017 heeft het Waterschap [eisende partij in het verzet] gesommeerd de ligplaats uiterlijk 1 januari 2018 te ontruimen en verzocht aan haar te bevestigen dat hij de ligplaats uiterlijk per die datum zal hebben ontruimd. [eisende partij in het verzet] heeft op die brief niet gereageerd. Daarop heeft het Waterschap hem in kort geding doen dagvaarden voor de kantonrechter te Utrecht. Bij vonnis van 18 mei 2018 is [eisende partij in het verzet] op vordering van het Waterschap door de kantonrechter veroordeeld om de ligplaats te ontruimen binnen vier weken na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom (zaaknummer 6535363 UV EXPL 17-357).
2.24.
Op 30 mei 2018 is het kort geding vonnis van 18 mei 2018 aan [eisende partij in het verzet] betekend. Op verzoek van [eisende partij in het verzet] heeft het Waterschap ingestemd met een latere ontruimingsdatum, te weten 1 januari 2019.
2.25.
Bij brief van 26 juni 2018 heeft het Waterschap de huurovereenkomst opnieuw, voor zover vereist, opgezegd tegen 1 januari 2019, mede op de grond genoemd in artikel 4 lid 2 sub f van de huurovereenkomst, namelijk: het beoogde gebruik is in strijd met het nieuwe bestemmingsplan.
2.26.
Alle prostitutieboten aan het [adres] zijn inmiddels verdwenen, op de boot van [eisende partij in het verzet] na.

3.De wederzijdse vorderingen

3.1.
Het Waterschap vordert in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eisende partij in het verzet] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het vonnis de ligplaats te ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag gedurende de eerste vier weken, € 7.500,00 per dag gedurende de daarop volgende twee weken en € 10.000,00 per dag daarna dat [eisende partij in het verzet] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.000.000,00, onverminderd de bevoegdheid van het Waterschap tot tenuitvoerlegging overeenkomstig de wet;
[eisende partij in het verzet] te verbieden om eenmaal ontruimd hebbende de ligplaats opnieuw in gebruik te (doen) nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per overtreding en € 10.000,00 per dag voor elke dag dat hij handelt in strijd met het verbod, tot een maximum van € 1.000.000,00;
[eisende partij in het verzet] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisende partij in het verzet] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de opzeggingen van de huurovereenkomst van 2 december 2013, 10 maart 2014, 7 maart 2016 en 26 juni 2018 geen rechtsgevolg hebben;
het Waterschap te veroordelen te gehengen en gedogen dat [eisende partij in het verzet] :
primair, op de ligplaats zijn woonboot “ [woonboot 2] ” dan wel een vervangende woonboot van gelijke afmetingen afmeert binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangom van € 10.000,00 per dag;
subsidiair, op een ligplaats die gelijkwaardig is aan de ligplaats aan het [adres] te [woonplaats] zijn woonboot de “ [woonboot 2] ” dan wel een vervangende woonboot van gelijke afmetingen afmeert binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag;
het Waterschap te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [eisende partij in het verzet] lijdt en/of zal lijden ten gevolge van de gedwongen verwijdering van zijn woonboot van de ligplaats, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente, nader op te maken bij staat;
het Waterschap te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.3.
Op de wederzijdse standpunten van partijen zal in het hiernavolgende worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. [eisende partij in het verzet] is ontvankelijk in het verzet.
4.2.
Beoordeeld moet worden of de (herhaalde) opzegging door het Waterschap tot gevolg heeft gehad dat de huurovereenkomst is geëindigd. Als dat het geval is, dan dient [eisende partij in het verzet] de ligplaats te ontruimen.
4.3.
Het Waterschap heeft de huurovereenkomst voor het eerst opgezegd tegen 3 maart 2014, op de grond “slecht huurderschap” (artikel 4 lid 2 sub b van de huurovereenkomst). Zij heeft de ontruiming tegen die datum aangezegd. Blijkens de brief gedateerd 2 december 2013 van de gemachtigde van het Waterschap aan [eisende partij in het verzet] bestaat dat slecht huurderschap daaruit dat
“het ernstige vermoeden is ontstaan dat u betrokken bent (geweest) bij (het faciliteren van) onder meer mensenhandel in (de omgeving van) het gehuurde. Voorts bestaat het ernstige vermoeden dat deze boot feitelijk wordt gebruikt door Wegra Utrecht B.V. Daarnaast is door cliënte geconstateerd dat er een aanzienlijke huurachterstand is ontstaan. Uit de administratie van cliënte is gebleken dat er sinds 2009 niet meer voor het gebruik van het gehuurde is betaald.”
4.4.
[eisende partij in het verzet] heeft betwist dat hij of zijn boot aan het [adres] in [woonplaats] , betrokken zijn geweest bij mensenhandel of andere misstanden. Hij stelt dat de nieuwe boot “ [woonboot 2] ” niet is gebruikt voor prostitutie, maar dat deze enkel als woon- en bedrijfsruimte is verhuurd.
4.5.
De kantonrechter acht het verweer van [eisende partij in het verzet] dat de “ [woonboot 2] ” - als enige boot in de prostitutiezone – al die jaren feitelijk niet voor prostitutie is gebruikt, weinig geloofwaardig. Het Waterschap heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de door de gemeente Utrecht geconstateerde, ernstige misstanden in de prostitutiezone ook betrekking hebben op de boot van [eisende partij in het verzet] . Blijkens de inrichting (vier kamers en vier badkamers) was ook die nieuwe boot van [eisende partij in het verzet] bedoeld voor prostitutie. Voor de “ [woonboot 2] ” is diverse keren een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting aangevraagd. Dat [eisende partij in het verzet] niet wist van de aanvragen die op zijn boot betrekking hebben, of dat de aanvragen door niet daartoe bevoegde derden zijn gedaan, acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Mede in aanmerking worden genomen de constateringen van de GGD op 15 september 2010, die specifiek betrekking hadden op de boot van [eisende partij in het verzet] , toen nog de “ [woonboot 1] ”, alsook de brief van de gemeente Utrecht aan [eisende partij in het verzet] gedateerd 28 mei 2008, waarin zij [eisende partij in het verzet] erop aanspreekt dat er in zijn boot prostitutie plaatsvindt
zonderdat hij beschikt over de benodigde vergunning.
4.6.
Het Waterschap heeft nadien echter toegegeven dat van een huurachterstand geen sprake is geweest. Bovendien heeft zij aan de opzegging zelf jarenlang geen gevolg gegeven. Zij heeft aan [eisende partij in het verzet] al die jaren het huurgenot verschaft en [eisende partij in het verzet] is – naar de kantonrechter aanneemt – de huur blijven voldoen. Op 7 maart 2016 heeft het Waterschap de huurovereenkomst, die zij eerder al tegen 3 maart 2014 had opgezegd, nogmaals opgezegd tegen 1 januari 2017, ook op grond van slecht huurderschap en slechts onder verwijzing naar de eerdere opzegging. Een tekortkoming uit 2012/2013 kan in redelijkheid geen voldoende grond zijn voor een opzegging wegens slecht huurderschap drie jaar later. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de huurovereenkomst door opzegging door het Waterschap per 3 maart 2014 of per 1 januari 2017 is geëindigd.
4.7.
Subsidiair stelt het Waterschap dat de huurovereenkomst is geëindigd op 1 januari 2019, als gevolg van de opzegging bij brief van 26 juni 2018, op de grond dat het beoogde gebruik van het gehuurde, dat is prostitutie, in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan (artikel 4 lid 2 sub f huurovereenkomst).
4.8.
[eisende partij in het verzet] voert als verweer aan dat de huurovereenkomst ziet op een ligplaats voor een woonschip. Het beoogde gebruik was dus woonruimte. De boot is momenteel verhuurd als woonruimte en bedrijfsruimte aan huis (barbershop).
4.9.
De kantonrechter overweegt dat “het beoogde gebruik” ziet op het gebruik dat partijen hebben beoogd bij het sluiten van de huurovereenkomst, in 2005. [eisende partij in het verzet] heeft niet betwist dat de ligplaats vóór 2005, volgens hem al vanaf 1981, feitelijk werd gebruikt voor zijn boot “ [woonboot 1] ” en dat op deze boot prostitutie plaatsvond, naar zijn zeggen tot 2011. Ook heeft hij niet weersproken dat wonen op die locatie al die tijd, op grond van de destijds geldende bestemmingsplannen, niet toegestaan was. De kantonrechter volgt daarom het Waterschap in haar standpunt dat onder “het beoogde gebruik” in de huurovereenkomst moet worden verstaan: het gebruik als ligplaats voor een prostitutieboot. Dat in de huurovereenkomst gesproken wordt over “een woonschip”, kan niet tot een ander oordeel leiden: [eisende partij in het verzet] heeft er niet gewoond en bewoning was ook niet toegestaan. Dat is overigens nu, onder het nieuwe bestemmingsplan, niet anders.
4.10.
Vast staat dat het door partijen beoogde gebruik als ligplaats voor een prostitutieboot strijdig is met het nieuwe bestemmingsplan, dat is ingegaan op 17 september 2015. In de planregels is expliciet opgenomen dat het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen met het bestemmingsplan strijdig gebruik oplevert.
4.11.
[eisende partij in het verzet] heeft nog aangevoerd dat bij de uitleg van deze opzeggingsgrond in de huurovereenkomst rekening gehouden moet worden met het overgangsrecht, dat mogelijk tot gevolg heeft dat zijn boot op de locatie mag blijven liggen. In dat geval is weliswaar sprake van strijd met het bestemmingsplan, maar mag het gebruik toch worden voortgezet.
4.12.
Terecht heeft het Waterschap in dit verband opgemerkt dat die uitleg de opzegbepaling in de huurovereenkomst zinledig zou maken. Het Waterschap heeft de bepaling nu juist opgenomen om te bewerkstelligen dat het planologisch kader uit het bestemmingsplan en de feitelijke situatie met elkaar overeenkomen. De kantonrechter acht het overigens hoogst onaannemelijk dat [eisende partij in het verzet] in dit geval een geslaagd beroep op het overgangsrecht zou kunnen doen, gelet op het feit dat het gebruik voor prostitutie expliciet is uitgesloten in de nieuwe planregels en het nieuwe bestemmingsplan is opgesteld met de bedoeling om de prostitutiezone aan het [adres] definitief te sluiten. Prostitutie is op die locatie sinds september 2015 niet meer toegestaan en [eisende partij in het verzet] heeft al sinds 2011 geen exploitatievergunning voor prostitutie meer voor de locatie [adres] . Dat hij op grond van overgangsrecht en de Havenverordening Utrecht de ligplaats wel zou mogen blijven gebruiken om er te wonen of bedrijven te vestigen, ligt evenmin in de rede. Gebruik als ligplaats voor woonruimte en/of bedrijfsruimte is immers op grond van zowel het oude als het nieuwe bestemmingsplan op deze locatie niet toegestaan. In de planregels bij het nieuwe bestemmingsplan is gebruik als ligplaats expliciet als strijdig met de bestemming aangemerkt. Daarnaast is voor het innemen van een ligplaats met een woonboot en het (mede) gebruiken van een woonboot voor beroep en bedrijf op grond van de Havenverordening Utrecht een vergunning nodig van de gemeente Utrecht. Niet is gesteld of gebleken dat [eisende partij in het verzet] ooit van de gemeente Utrecht een dergelijke vergunning heeft verkregen voor de locatie [adres] . Het Waterschap heeft daarentegen als productie 6 een last onder dwangsom gedateerd 11 januari 2019 overgelegd, gericht aan [eisende partij in het verzet] en afkomstig van de gemeente Utrecht, waaruit blijkt dat de gemeente Utrecht zich op het standpunt stelt dat de boot op de locatie [adres] , waarin wordt gewoond en zich een kapsalon bevindt, strijdig is met het bestemmingsplan. In het besluit is vermeld dat legalisatie, die het strijdig gebruik mogelijk maakt, niet aan de orde is.
4.13.
Geconcludeerd wordt dat het Waterschap de huurovereenkomst rechtsgeldig, met inachtneming van een redelijke opzegtermijn van 6 maanden, heeft opgezegd tegen 1 januari 2019. De huurovereenkomst is per die datum geëindigd en [eisende partij in het verzet] dient de ligplaats te ontruimen. Dat hij – zoals hij stelt – nog geen andere ligplaats voor zijn boot heeft gevonden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Alle overige prostitutieboten aan het [adres] zijn door de betreffende eigenaren verwijderd. Gelet op het enorme tijdsverloop sinds de (herhaalde) opzegging van de huurovereenkomst door het Waterschap heeft [eisende partij in het verzet] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gelegenheid gehad om zich voor te bereiden op het verlies van de ligplaats, door een andere bestemming of locatie te regelen voor zijn boot.
4.14.
Het verstekvonnis van 24 oktober 2018, waarin de vorderingen van het Waterschap zijn toegewezen met dien verstande, dat de dwangsom op de veroordeling tot ontruiming is gemaximeerd tot € 300.000,00, moet in stand blijven. De kantonrechter verwijst voor de motivering van het toegewezen bedrag aan dwangsommen naar r.o. 1.4. van het verstekvonnis.
4.15.
[eisende partij in het verzet] is in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van het Waterschap, tot de datum van dit vonnis begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 200,00).

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
Uit al hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat de door [eisende partij in het verzet] gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst niet door opzegging door het Waterschap is geëindigd, moet worden afgewezen.
5.2.
Uit de overwegingen in conventie volgt ook dat [eisende partij in het verzet] de ligplaats moet ontruimen. De huurovereenkomst is immers geëindigd en er bestaat voor het Waterschap geen verplichting om te gehengen en gedogen dat de “ [woonboot 2] ”, of een vervangende woonboot van [eisende partij in het verzet] , op die locatie blijft afgemeerd. Evenmin is het Waterschap verplicht om aan [eisende partij in het verzet] een gelijkwaardige ligplaats ter beschikking te stellen of aan hem de schade te vergoeden die hij lijdt als gevolg van het feit dat hij zijn boot moet verwijderen. Het Waterschap heeft de huurovereenkomst immers rechtsgeldig opgezegd en [eisende partij in het verzet] heeft voldoende gelegenheid gehad om zich op het einde van de huur voor te bereiden en maatregelen te nemen voor het elders onderbrengen van zijn boot.
Dit betekent dat ook de overige vorderingen van [eisende partij in het verzet] zullen worden afgewezen.
5.3.
[eisende partij in het verzet] is in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van het Waterschap, tot de datum van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde (3 punten x 0,5 x het tarief van € 200,00).

6.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
6.1.
bekrachtigt het verstekvonnis van 24 oktober 2018 (zaaknummer 7218302 UC EXPL 18-10476);
6.2.
veroordeelt [eisende partij in het verzet] in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van het Waterschap, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,00;
In reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af;
6.4.
veroordeelt [eisende partij in het verzet] in de proceskosten aan de zijde van het Waterschap, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.