ECLI:NL:RBMNE:2019:3935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
C/16/485121 / KG ZA 19-512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over huurbeding in kort geding met betrekking tot hypotheeklening

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een vordering ingesteld tegen ING Bank N.V. en een stichting, beide gevestigd te [vestigingsplaats]. De eisers wonen in een appartement dat [eiser sub 1] heeft gekocht met een hypotheeklening van ING Bank. In de hypotheekovereenkomst is een huurbeding opgenomen, dat verbiedt om het appartement zonder toestemming van de bank te verhuren. ING Bank stelt dat er een betalingsachterstand is ontstaan en heeft het hypotheekrecht geëxecuteerd, wat leidde tot een executieveiling van het appartement op 10 juli 2019.

Eisers vorderen schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking die hen verplichtte om het appartement te ontruimen, omdat [eiseres sub 2] volgens hen geen huurder is. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat het appartement al was geveild en de nieuwe eigenaar kan eisen dat zij het appartement verlaten. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van ING Bank N.V. begroot op € 1119,00 en heeft de eisers veroordeeld in deze kosten.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van het huurbeding en de rechten van de nieuwe eigenaar na de executieveiling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van executiegeschillen en huurbedingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/485121 / KG ZA 19-512
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.J. Lokollo te Utrecht,
tegen

1.naamloze vennootschap ING BANK N.V.,

2. de stichting
[gedaagde sub 2],
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en ING Bank c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 en 2;
  • producties 1 tot en met 9 van ING Bank c.s.;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van ING Bank c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser sub 1] woont met zijn partner, [eiseres sub 2] , en hun kind in een appartement aan het adres [adres] te [woonplaats] . [eiser sub 1] heeft dit appartement gekocht met een hypotheeklening die hij heeft afgesloten bij ING Bank. In de overeenkomst tussen [eiser sub 1] en ING Bank is, samengevat, bepaald dat [eiser sub 1] zijn appartement niet zonder toestemming van ING Bank mag verhuren (hierna: het huurbeding).
2.2.
Volgens ING Bank c.s. is er een achterstand ontstaan in de betalingsverplichtingen van [eiser sub 1] . Daarnaast heeft de vereniging van eigenaars, zo stelt ING Bank c.s., beslag gelegd op het appartement wegens een betalingsachterstand. ING Bank heeft de hypotheeklening opgezegd en het hypotheekrecht geëxecuteerd.
2.3.
Voorafgaande aan de executieveiling heeft ING Bank c.s., kort gezegd, de voorzieningenrechter verzocht om verlof om het huurbeding te mogen inroepen en gevorderd dat eventuele huurders worden veroordeeld tot ontruiming. Dit verzoek is gericht tegen [eiseres sub 2] en tegen (eventuele) onbekende (onder)huurders. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 10 juli 2019 verleend en eventuele huurders tot ontruiming veroordeeld (hierna: de beschikking).
2.4.
Op 10 juli 2019 is het appartement geveild. Het appartement is verkocht en geleverd aan een derde.
2.5.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen – samengevat – schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking, omdat deze op een misslag zou berusten, nu [eiseres sub 2] geen huurder is, en omdat er aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een noodtoestand bestaat.

3.De beoordeling

3.1.
ING Bank c.s. heeft, kort gezegd, betoogd dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet-ontvankelijk zijn wegens gebrek aan belang, omdat het appartement al is geveild en de koper hoe dan ook kan verlangen dat [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en het kind het appartement verlaten.
3.2.
De voorzieningenrechter volgt dit betoog. ING Bank c.s. heeft ter zitting uitgelegd dat de beschikking zich alleen tegen [eiseres sub 2] richt voor het geval zij huurder is. Dit heeft ING Bank c.s. gedaan om ervoor te zorgen dat de koper niet met onbekende huurders, aan wie de koop en overdracht niet kan worden tegengeworpen, wordt geconfronteerd.
3.3.
Juist ook als [eiseres sub 2]
geenhuurder is, hetgeen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] betogen, zal zij het appartement niet mogen bewonen als de nieuwe eigenaar dat niet wil. Zij heeft dan immers geen recht om daar te verblijven. Hetzelfde geldt voor [eiser sub 1] en voor hun kind. Het is – in beginsel – de koper die zal bepalen of [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en het kind in het appartement mogen blijven wonen. Terecht voert ING Bank c.s. dat dat buiten haar verantwoordelijkheid valt.
3.4.
Dit leidt tot de conclusie dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens het ontbreken van belang.
3.5.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING Bank N.V. c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
480,00
Totaal € 1119,00
3.6.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als bepaald in 4.3.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van ING Bank N.V. c.s. tot op heden begroot op € 1119,00,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van ING Bank c.s., begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, in het geval er betekening plaatsvindt, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening,
4.4.
verklaart de veroordelingen in 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, bijgestaan door mr. R. Bloemink als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.