ECLI:NL:RBMNE:2019:3931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
7427550
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering en stuiting door schuldeiser in consumentenkrediet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoist Portfolio Holding Ltd. en een gedaagde die een doorlopend consumentenkrediet had afgesloten bij een andere rechtspersoon. De gedaagde had in 2008 een krediet van € 25.000,00 afgesloten, maar voldeed niet aan de terugbetalingsverplichtingen. Hoist, die de vordering in 2013 overnam, vorderde nu een bedrag van € 33.439,46 inclusief rente. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de vordering was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn op 11 september 2012 was begonnen en dat deze vijf jaar duurde, tot 11 september 2017. Hoist had geprobeerd de vordering te stuiten door brieven te sturen naar een adres waar de gedaagde niet meer woonde. De kantonrechter oordeelde dat Hoist niet voldoende had gedaan om de gedaagde te bereiken en dat de verjaring niet was gestuit. Hierdoor werd de vordering afgewezen en werd Hoist veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, die op € 960,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van schuldeisers in het kader van verjaring en het correct doorgeven van adressen door debiteuren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7427550 UC EXPL 18-14401 RW/1368
Vonnis van 28 augustus 2019
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Hoist Portfolio Holding Ltd.,
gevestigd te St Helier, Jersey,
verder ook te noemen Hoist,
eisende partij,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C. van der Mark.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

2.1.
Hoist is een rechtspersoon die gevestigd is in het buitenland, en de vordering draagt daarom een internationaal karakter. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 18 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van dit geschil kennis te nemen. [gedaagde] is namelijk een consument die woonplaats heeft in Nederland. Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De kantonrechter begrijpt uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2008 een doorlopend consumentenkrediet afgesloten bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) van € 25.000,00, in termijnen terug te betalen (zie productie 3 van Hoist). Omdat [gedaagde] de termijnen niet (op tijd) voldeed, heeft [bedrijfsnaam 1] dat krediet, met de contractuele rente, in zijn geheel opgeëist per brief van 3 september 2012 (productie 5 van Hoist). [gedaagde] kreeg daarvoor vijf werkdagen de tijd, wat betekent dat [gedaagde] uiterlijk op 11 september 2012 het krediet met rente terugbetaald had moeten hebben. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. Volgens Hoist heeft zij in 2013 de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [gedaagde] overgenomen. Hoist vordert nu in deze zaak van [gedaagde] € 33.439,46 aan terug te betalen krediet, inclusief verschenen contractuele rente, met nevenvorderingen.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens hem is er geen sprake van een rechtsgeldige overdracht van de vordering van [bedrijfsnaam 1] naar Hoist en is de vordering bovendien verjaard.
2.4.
Dat laatste verweer slaagt. Partijen zijn het erover eens dat de verjaringstermijn van de vordering is gaan lopen op 11 september 2012 en dat de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt (dus tot 11 september 2017). Volgens Hoist heeft zij [gedaagde] aangemaand tot betaling (en daarmee de vordering gestuit), onder meer met haar brieven van 6 oktober 2015, 8 augustus en 14 september 2016, en 23 januari, 1 maart en 3 april 2017. Maar die brieven zijn verstuurd naar het adres [straatnaam] [nummeraanduiding] in [woonplaats 2] . Dat was niet het adres dat [gedaagde] bij het afsluiten van het krediet had doorgegeven (dat was [adres] in [woonplaats 2] ). Hoist is op dat adres gewezen door de ex-partner van [gedaagde] . [gedaagde] was destijds samen met haar het krediet aangegaan. De ex-partner schrijft onder meer (productie 12 van Hoist):
“Ik heb hier een vonnis liggen van de rechter daarin staat vermeld dat dhr [gedaagde] hier niet meer woonachtig is en dhr [gedaagde] laat zich hier nogsteeds niet op uitschrijven. Waardoor ik alle toeslagen misloop, ik heb zijn gegevens in onderzoek neer laten zetten bij de gemeente (…). Ik wil u vriendelijk vragen om uw te richten op [gedaagde] die een eigen transport bedrijf [bedrijfsnaam 2] heeft en waar hij werkzaamheden verricht als zzper. Zijn e mail adres [.] @ [..] .nl en telefoonnr [telefoonnummer] . Volgens zijn eigen advocaat is hij woonachtig op de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [woonplaats 2] . Ook hiervan heeft burgerzaken [....] een kopie.”.
2.5.
Uit het uittreksel van het bevolkingsregister, met de verblijfplaatsen in het verleden van [gedaagde] daarop vermeld (productie 13 van Hoist), blijkt dat na onderzoek [gedaagde] vanaf 18 oktober 2012 op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding] in [woonplaats 2] woonde. Maar ook blijkt dat [gedaagde] daar is vertrokken op 15 januari 2014, wat betekent dat alle genoemde aanmanings- of stuitingsbrieven zijn verstuurd naar een adres waar [gedaagde] op dat moment al niet meer woonde. [gedaagde] ontkent die brieven te hebben ontvangen, en gezien het voorgaande gaat de kantonrechter daar ook van uit. Volgens Hoist komt het feit dat [gedaagde] de brieven niet heeft ontvangen voor risico van [gedaagde] zelf, omdat hij een nieuw adres had moeten doorgeven. Maar Hoist miskent dat [gedaagde] al in eerste instantie niet had doorgegeven dat hij vertrokken was naar de [straatnaam] . Hoist heeft dit uit eigen beweging en op aanwijzing van een derde in haar administratie doorgevoerd. Het had daarom op haar weg gelegen, zeker gezien haar grote financiële belang, om op enig moment binnen de verjaringstermijn ófwel [gedaagde] aan te manen op het adres dat [gedaagde] als laatste aan Hoist (dan wel [bedrijfsnaam 1] ) had gemeld, ófwel binnen de verjaringstermijn een onderzoek te doen naar het adres waar [gedaagde] op dat moment stond ingeschreven. Hoist voert aan dat zij niet zelf het bevolkingsregister kan raadplegen, maar het had haar vrij gestaan een brief door de deurwaarder te laten betekenen. Ook had zij gebruik kunnen maken van het e-mailadres waar [gedaagde] volgens zijn ex-partner op te bereiken zou zijn. Omdat Hoist dat alles niet heeft gedaan, blijft het feit dat [gedaagde] de stuitingsbrieven niet heeft ontvangen voor rekening van Hoist zelf. De verjaring is dus niet gestuit en dat betekent dat de vordering van Hoist voor de hoofdsom vanaf 11 september 2017 is verjaard. Deze zal daarom worden afgewezen. De nevenvorderingen delen dit lot.
2.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij, moet Hoist de proceskosten betalen. De kosten van [gedaagde] begroot de kantonrechter tot aan dit vonnis op € 960,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 480,00).
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal zoals hierna bepaald worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Hoist tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 960,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dat bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt Hoist, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan de proceskostenveroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.4.
verklaart het bepaalde onder 3.2. en 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.