9.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de nabestaanden van het slachtoffer (de ouders) als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben. De volgende schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking.
Materiële schade
Kosten lijkbezorging:
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:108 BW heeft degene ten laste van wie de kosten van lijkbezorging zijn gekomen een vorderingsrecht. Het staat vast dat de kosten van lijkbezorging ten laste zijn gekomen van de ouders van [slachtoffer] en zij hebben als benadeelde partij vergoeding hiervan gevorderd.
Onder lijkbezorging wordt verstaan alle handelingen met betrekking tot het geven van een eindbestemming aan de overledene. De hoogte van deze kosten is door de benadeelde partij onderbouwd en namens de verdachte niet betwist. De hoogte van deze kosten is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene. Het gaat om de volgende kosten:
Kosten ophalen lichaam slachtoffer: € 335,96 + € 205,- + € 200,- = € 740,96
- De ouders hebben de kosten van vliegtickets gevorderd voor het ophalen van het lichaam van hun dochter. De rechtbank gaat hierbij uit van een bedrag van € 335,96
voor twee tickets, omdat de retourtickets zijn vergoed door University College Cork (UCC) Insurance;
- De ouders hebben kosten gevorderd voor het verblijf in Nederland. Zij zijn op 13 maart 2019 naar Nederland gevlogen en op 15 maart 2019 teruggevlogen. De rechtbank acht het redelijk om € 205,- toe te wijzen voor een hotelkamer voor beide ouders, omdat de hotelkosten van de tweede nacht zijn vergoed door UCC Insurance;
- De ouders hebben in de twee dagen dat zij in Nederland waren onkosten moeten maken. Zij hebben onder meer kosten moeten maken voor lunch en diner. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 50,- per persoon per dag redelijk is en wijst een bedrag van in totaal € 100,00 per persoon toe.
Kosten begrafenis: € 7.826,45
De rechtbank is van oordeel dat deze kosten een rechtstreeks verband hebben met het ongeval en acht deze voldoende onderbouwd.
Kosten grafsteen: € 2.000,-
De rechtbank is van oordeel dat de nabestaanden aannemelijk hebben gemaakt dat deze kosten zullen worden gemaakt. De kosten hebben een rechtstreeks verband met het ongeval. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 2.000,- voor een grafsteen redelijk is en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Totaal kosten lijkbezorging: € 10.567,41 (vader: € 10.196,93 en moeder: € 370,48)
De nabestaanden hebben tevens vergoeding gevorderd van een maaltijd voor de aanwezigen na de begrafenis van het slachtoffer, van cateringkosten van een bijeenkomst één maand na het overlijden van het slachtoffer en overige kosten (bloemen, vazen).
Deze kosten hebben naar het oordeel van de rechtbank geen betrekking op het geven van een eindbestemming aan [slachtoffer] , en staan overigens ook in een te ver verwijderd verband met het ongeval, en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Reis- en verblijfkosten
De nabestaanden hebben vergoeding voor de reis- en verblijfkosten in de maanden na het ongeval in Nederland gevorderd die zij hebben gemaakt voor het bijwonen van gesprekken met de officier van justitie en voor een gesprek met hun advocaat.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie komt, op grond van artikel 6:96 lid 2 BW, voor vergoeding in aanmerking als zijnde materiële schade, nu dit redelijke kosten zijn die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Om dezelfde reden komen de reiskosten die betrekking hebben op het gesprek met de advocaat voor vergoeding in aanmerking.
Hoewel de oom en de neef van het slachtoffer met de vader van het slachtoffer zijn meegereisd en de rechtbank aanneemt dat de vader deze kosten voor zijn rekening heeft genomen, acht de rechtbank het gelet op de kring van nabestaanden in de zin van artikel 6:108 lid 4 BW niet redelijk om deze kosten als schade aan verdachte toe te rekenen. De oom en de neef van [slachtoffer] hebben geen zelfstandig recht op schadevergoeding. De kosten die ten behoeve van hen zijn gemaakt kunnen daarom niet worden aangemerkt als redelijke kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De rechtbank wijst de vordering voor zover die ziet op kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor derden af. De rechtbank zal zich dan ook richten op de reis- en verblijfkosten van vader en moeder van het slachtoffer en zal de gevorderde kosten van de oom en neef van het slachtoffer afwijzen.
De vader van het slachtoffer is op 25 juni 2019 naar Nederland gekomen voor een gesprek met de officier van justitie en een advocaat. Hij is op 26 juni 2019 weer terug gevlogen naar Ierland. Hij heeft voor een vliegticket € 147,98 en voor een hotel € 168,81 betaald. De rechtbank acht deze kosten toewijsbaar. De rechtbank zal de overige kosten afwijzen, zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank kent een onkostenvergoeding van € 50,- per dag toe (in totaal € 100,-).
Totaal reiskosten: € 416,79 (€ 147,98 + € 168,81 + € 100,-)
Kosten eventueel hoger beroep
De rechtbank zal de gevorderde kosten ten aanzien van een eventueel hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt en de vordering prematuur is.
Affectieschade
De nabestaanden van het slachtoffer hebben affectieschade gevorderd voor het overlijden van hun dochter. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten.
De rechtbank is van oordeel dat voor de toewijzing van affectieschade aan de ouders, aansluiting moet worden gezocht in het besluit vergoeding affectieschade. De nabestaanden hebben verklaard dat [slachtoffer] na haar studiejaar in Utrecht weer thuis zou komen wonen en aldus in de categorie valt van een meerderjarig thuiswonend kind. De rechtbank overweegt dat, indien er sprake is van een hogere categorie, er een zodanig hechte band moet worden aangenomen dat voor deze naasten een hoger bedrag op zijn plaats is in vergelijking met de andere tot de kring van gerechtigden behorende naasten. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is, omdat het slachtoffer op het moment van het ongeval uitwonend was nu zij in Utrecht studeerde en hier ook woonde. De rechtbank acht een bedrag van
€ 17.500,- toewijsbaar per ouder. De rechtbank verklaart de nabestaanden voor het overige deel niet-ontvankelijk.
Totaal affectieschade: € 17.500,- (vader) en € 17.500,- (moeder)
Daarmee bedraagt de totale schade van vader € 28.113,72 (bestaande uit € 17.500,00 aan immateriële schade en € 10.613,72 aan materiële schade). De totale schade van moeder bedraagt € 17.870,48 (bestaande uit € 17.500,00 aan immateriële schade en € 370,48 aan materiële schade).
Beroep op eigen schuld in de vaststelling van de civielrechtelijke aansprakelijkheid
De rechtbank begrijpt de stelling van verdachte dat het ongeval niet te vermijden was, omdat het slachtoffer onder invloed van alcohol op een rijbaan buiten de bebouwde kom liep, terwijl zij donkere kleding droeg en ineens voor zijn auto verscheen, als een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.
Artikel 185 WVW verplicht de eigenaar of houder van een motorrijtuig om de schade te vergoeden die een voetganger lijdt als gevolg van een aanrijding op de weg, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Van overmacht is alleen sprake indien aan de bestuurder van het motorrijtuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Gelet op de bewezenverklaring, slaagt een beroep van verdachte op overmacht in dit geval niet.
De voetganger kan met zijn gedrag wel aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. De Hoge Raad heeft een stelsel van regels ontwikkeld hoe in een dergelijk geval de aansprakelijkheid voor het ongeval ligt of hoe de schade tussen de betrokken partijen moet worden verdeeld.
Volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel (HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566; IZA/Vrerink) eist de billijkheid dat indien een voetganger of fietser van 14 jaar of ouder door een motorrijtuig wordt aangereden, in ieder geval 50% van de schade van de fietser of voetganger ten laste van de eigenaar van het motorrijtuig wordt gebracht, en dat deze meer dan 50% van de schade moet vergoeden indien ofwel de gedragingen van de bestuurder in verhouding tot die van het slachtoffer voor meer dan 50% aan de schade hebben bijgedragen, ofwel de in art. 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid een zodanige verdeling eist, dan wel eist dat de schade geheel ten laste van de eigenaar komt (HR 28 februari 1992, nr. 14 628, NJ 1993, 566 en HR 24 december 1994, nr. 15 132, NJ 1995, 236).
Vast is komen te staan dat het slachtoffer in de nacht op de busbaan buiten de bebouwde kom liep. De weersomstandigheden waren slecht en het slachtoffer was donker gekleed. Hoewel daarmee niet is gezegd dat bij het slachtoffer in strafrechtelijke zin sprake is geweest van schuld aan het daaropvolgende ongeval, kan evenmin worden gezegd dat verdachte bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met de aanwezigheid van een voetganger op de busbaan buiten de bebouwde kom, rekening moest houden. Hoe dit ook zij, in het kader van de bepaling van de mate van aansprakelijkheid staat daar tegenover dat verdachte met de rechterzijde van zijn auto deels over de busbaan heeft gereden en vervolgens met deze rechterzijde het slachtoffer heeft geschept. Verdachte had zich derhalve óók niet op dat deel van de weg mogen bevinden met zijn auto. Op basis van de vastgestelde feitelijke toedracht van het ongeval, zoals meer uitgebreid weergegeven in de bewijsoverwegingen van dit vonnis, komt de rechtbank daarom tot het oordeel in het kader van de vaststelling van de aansprakelijkheid dat de gedragingen van verdachte zonder meer aan het ongeval hebben bijgedragen, maar dat ook het slachtoffer hier een verwijt is te maken. Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat de billijkheid een verdeling van de schade eist, die meebrengt dat verdachte 75 procent van de totale schade dient te vergoeden.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Conclusie materiële schade en affectieschade
De rechtbank kent de volgende schadevergoeding toe:
- dhr. [vader] (vader):
- mevr. [moeder] (moeder):
De schadevergoedingsmaatregel [vader]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [vader] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 21.085,29, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 13.125,00 gerekend vanaf 9 maart 2019 en over het bedrag van € 7.960,29 vanaf de datum van het vonnis, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 165 hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De schadevergoedingsmaatregel [moeder]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [moeder] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 13.402,86, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 13.125,00 gerekend vanaf 9 maart 2019 en over het bedrag van € 277,86 gerekend vanaf de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 127 hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
7 en 8 augustus 2019: € 147,98 + € 168,81 + € 100,- = € 416,79
De vader van het slachtoffer heeft op 8 augustus 2019 de zitting bij de Rechtbank Midden-Nederland bijgewoond. De rechtbank is van oordeel dat het retourvliegticket en één hotelovernachting voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten zijn niet onderbouwd omdat deze ten tijde van het indienen van deze vordering nog niet waren gemaakt, maar in de toelichting op de vordering is verwezen naar eerdere kosten van vliegtickets en een hotelovernachting. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 147,98 (retourvliegticket), € 168,81 (1 nacht in een hotel) en € 100,- (onkostenvergoeding voor 2 dagen) kan worden toegewezen.
Omdat voorgaande kosten zijn gemaakt ten behoeve van het strafproces zal de rechtbank dit aanmerken als proceskosten.
Uitspraak 22 augustus 2019: € 147,98
De vader van het slachtoffer heeft de kosten gevorderd voor het bijwonen van de uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat het voorstelbaar is dat vader, ondanks dat hij een raadsvrouw heeft gemachtigd, aanwezig wil zijn bij de uitspraak van dit vonnis. De rechtbank acht het redelijk om in dit geval het retourvliegticket voor vader te vergoeden. De rechtbank zal bij de begroting van deze kosten uitgaan van de eerder genoemde kosten van een retourvliegticket van € 147,98. De rechtbank zal de overige gevorderde kosten niet-ontvankelijk verklaren nu onbekend is of deze kosten worden gemaakt.
Totaal proceskosten: € 564,77
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op het hiervoor genoemde bedrag van € 564,77.