ECLI:NL:RBMNE:2019:3876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 / 847
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over WW-uitkering en vakantieperiode na beëindiging contract

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na het niet verlengen van zijn contract en was van 2 tot en met 28 november 2018 op vakantie naar Thailand. Hij had dit aan het UWV doorgegeven en meende dat hij recht had op zijn uitkering gedurende deze vakantieperiode.

Het UWV had echter besloten dat eiser geen uitkering zou ontvangen voor de periode van zijn vakantie, omdat hij recht had op drie vakantiedagen met behoud van zijn WW-uitkering. Eiser stelde dat tijdens een gesprek met zijn werkcoach was aangegeven dat hij op vakantie kon gaan zonder verlies van zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat de werkcoach niet bevoegd was om hierover beslissingen te nemen en dat eiser zelf onderzoek had moeten doen naar zijn rechten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet had aangetoond dat hij recht had op de uitkering tijdens zijn vakantie. De rechtbank benadrukte dat eiser had moeten begrijpen dat de werkcoach geen bindende uitspraken kon doen over zijn uitkering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/847
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser over de periode van 7 november 2018 tot en met 28 november 2018 geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt.
Bij besluit van 4 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eisers contract is niet verlengd en daarom kreeg hij vanaf 1 november 2018 een WW-uitkering. Eiser heeft een gesprek gehad met de werkcoach van het Uwv en is daarna van 2 tot en met 28 november 2018 op vakantie gegaan naar Thailand. Dat heeft hij met een formulier ook aan verweerder laten weten. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser recht heeft op drie vakantiedagen met behoud van zijn WW-uitkering.
2. Eiser voert aan dat tijdens een gesprek met een werkcoach de vakantie is besproken en dat de werkcoach aangaf dat eiser op vakantie kon gaan en dat hij gedurende de gehele vakantieperiode zijn WW-uitkering zou behouden. Zijn moeder was bij het gesprek aanwezig en kan dit ook verklaren. Eiser geeft aan dat hij op deze mededeling mocht vertrouwen. Dat de werkcoach niet bevoegd zou zijn om hierover de beslissen was hem niet bekend. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de werkcoach niet tegen eiser heeft gezegd dat hij op vakantie kon gaan met behoud van zijn uitkering. Zij heeft tegen eiser gezegd dat hij contact moest opnemen met de afdeling uitkeren voor het doorgeven van zijn vakantie. De werkcoach was ook niet bevoegd om hierover te beslissen. Dit, en het feit dat eiser in het verleden vaker een WW-uitkering ontving, maakt dat eiser had kunnen weten dat er nog geen bindende uitspraken konden worden gedaan over de uitkering in de toekomst.
3. De rechtbank laat in het midden wat de werkcoach tegen eiser heeft gezegd, omdat de werkcoach hoe dan ook niet bevoegd was om over de WW-uitkering van eiser tijdens de vakantie te beslissen. Eiser had zelf onderzoek moeten doen en had erachter kunnen komen dat de mededeling van de werkcoach niet kon kloppen. Dat eiser dat niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen risico. De beroepsgrond slaagt niet.
3. De rechtbank vindt ook dat eiser teveel vakantiedagen heeft opgenomen, eiser betwist dat niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Eiser is op de zitting gewezen op de mogelijkheid van deze uitspraak in hoger beroep te komen. Dat kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van C. Immel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.