ECLI:NL:RBMNE:2019:3876
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beslissing over WW-uitkering en vakantieperiode na beëindiging contract
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na het niet verlengen van zijn contract en was van 2 tot en met 28 november 2018 op vakantie naar Thailand. Hij had dit aan het UWV doorgegeven en meende dat hij recht had op zijn uitkering gedurende deze vakantieperiode.
Het UWV had echter besloten dat eiser geen uitkering zou ontvangen voor de periode van zijn vakantie, omdat hij recht had op drie vakantiedagen met behoud van zijn WW-uitkering. Eiser stelde dat tijdens een gesprek met zijn werkcoach was aangegeven dat hij op vakantie kon gaan zonder verlies van zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat de werkcoach niet bevoegd was om hierover beslissingen te nemen en dat eiser zelf onderzoek had moeten doen naar zijn rechten.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet had aangetoond dat hij recht had op de uitkering tijdens zijn vakantie. De rechtbank benadrukte dat eiser had moeten begrijpen dat de werkcoach geen bindende uitspraken kon doen over zijn uitkering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.