ECLI:NL:RBMNE:2019:3855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
7427594 UC EXPL 18-14407
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van opleidingskosten en reconventionele vordering tot uitbetaling van uren en kosten

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. de terugbetaling van opleidingskosten die zij heeft voorgeschoten voor [gedaagde], die een opleiding tot buschauffeur heeft gevolgd. De opleidingsovereenkomst, gesloten in september 2016, stipuleert dat [gedaagde] zijn eigen bijdrage in delen terugbetaalt via inhoudingen op zijn loon. Na beëindiging van zijn werkzaamheden voor [eiseres] op 26 maart 2017, vordert [eiseres] de opleidingskosten van € 2.248,12 terug, vermeerderd met nevenvorderingen. In reconventie vordert [gedaagde] uitbetaling van zijn lijnverkenningsuren en onterecht verrekende vakantieuren, totaal € 1.997,82.

De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet meer in dienst is bij [eiseres] en dat de opleidingskosten dus in één keer teruggevorderd kunnen worden. De kantonrechter houdt de berekening van de opleidingskosten voor juist, maar wijst de vordering van [eiseres] tot terugvordering van haar bijdrage van € 500,00 af, omdat niet is aangetoond dat zij haar inspanningsverplichting heeft nageleefd. De uiteindelijke vordering van [eiseres] wordt vastgesteld op € 1.827,12, vermeerderd met wettelijke rente.

In reconventie wordt [gedaagde] in het gelijk gesteld voor zijn vordering van € 1.072,47 voor lijnverkenningsuren en reiskosten. De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. P. Dondorp op 14 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7427594 UC EXPL 18-14407 RW/1368
Vonnis van 14 augustus 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • het schriftelijke antwoord daarop van [gedaagde] , waarbij [gedaagde] ook een eis in reconventie in heeft gesteld,
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging grondslag teven akte vermindering van eis,
  • de schriftelijke reactie daarop van [gedaagde] ,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat het om
2.1.
In september 2016 heeft [eiseres] met [gedaagde] een opleidingsovereenkomst gesloten (productie 1 van [eiseres] ), waarbij [eiseres] de kosten voor de opleiding tot buschauffeur voor [gedaagde] voorschiet. [gedaagde] heeft de opleiding gevolgd en afgemaakt in december 2016, waarna hij voor [eiseres] aan het werk is gegaan als buschauffeur bij [bedrijfsnaam] . Na 26 maart 2017 heeft [gedaagde] niet meer (direct) voor [eiseres] gewerkt. In deze procedure vordert [eiseres] nu de kosten van de opleiding terug (na wijziging van eis, vermeerderd en verminderd met hierna te bespreken kosten), € 2.248,12, met nevenvorderingen. In reconventie eist [gedaagde] alsnog uitbetaling van zijn lijnverkenningsuren en volgens hem onterecht verrekende vakantieuren, plus andere zaken (die hierna specifiek zullen worden genoemd en beoordeeld, met rente € 1.997,82.
Partijen voeren over en weer verweer.
Conventie
De opleidingskosten
2.2.
De financiering door [eiseres] van de opleidingskosten van [gedaagde] is als volgt geregeld. In artikel 2 van de opleidingsovereenkomst (productie 1 van [eiseres] ) is bepaald dat [eiseres] de kosten voor de opleiding van maximaal € 3.311,55 voor [gedaagde] voorschiet. [gedaagde] betaalt zijn eigen bijdrage (dat zijn de opleidingskosten min € 500,00 bijdrage van [eiseres] ) in delen terug door inhoudingen op zijn loon. [eiseres] heeft een inspanningsverplichting om [gedaagde] na zijn opleiding aan het werk te zetten en wel voor 32 uur per week (zie artikel 4 lid 1 onder b van de opleidingsovereenkomst). Doet [eiseres] dat niet of onvoldoende, dan verliest [eiseres] het recht om haar bijdrage van € 500,00 terug te vorderen (artikel 4 lid 3 sub b van de opleidingsovereenkomst). De eigen bijdrage blijft [gedaagde] altijd verschuldigd (zie hetzelfde artikellid), hetzij via periodieke inhoudingen op het loon, hetzij ineens wanneer [gedaagde] geen werk meer voor [eiseres] verricht (zie artikel 5 van de opleidingsovereenkomst).
2.3.
Voor het terugbetalen van de eigen bijdrage in één keer is dus alleen relevant óf [gedaagde] nog werkzaamheden uitvoert voor [eiseres] . Dat is niet het geval, want [gedaagde] zegt zelf dat hij na 26 maart 2017 niet meer voor [eiseres] heeft gewerkt. Volgens [eiseres] heeft zij het detacheringscontract niet verlengd en is dat geëindigd op 5 juni 2017, wat [gedaagde] betwist: hij zou dat bericht van [eiseres] nooit hebben ontvangen. Maar gezien de lange periode tussen de dagvaarding van 14 december 2018 en de laatste werkzaamheden (circa anderhalf jaar) valt niet vol te houden dat het detacheringscontract van kracht is gebleven, zoals [gedaagde] lijkt te stellen. Dat [gedaagde] inmiddels bij een ander uitzendbureau via [eiseres] weer bij [bedrijfsnaam] werkt kan zo zijn, maar dat betekent niet dat [gedaagde] (nog steeds) in dienst is bij [eiseres] . De kantonrechter gaat ervan uit dat het detacheringscontract tussen [eiseres] en [gedaagde] is geëindigd en wel, zoals [eiseres] stelt, per 5 juni 2017. [gedaagde] is dus niet langer beschikbaar voor werk voor [eiseres] , en [eiseres] kan de opleidingskosten (met inachtneming van de bepalingen van artikel 5 van de opleidingsovereenkomst) in één keer van [gedaagde] terugvorderen.
2.4.
[eiseres] heeft de opleidingskosten opnieuw berekend bij haar conclusie van repliek in conventie, en de kantonrechter houdt die berekening voor juist. De totale opleidingskosten zijn € 2.579,82 (waarbij de [eiseres] -bijdrage van € 500,00 al is afgetrokken van het totaal). Dat bedrag is [gedaagde] in principe aan [eiseres] verschuldigd. De posten die [eiseres] opvoert als vermeerdering en vermindering van de opleidingskosten worden hierna beoordeeld.
Verkeersboete
2.5.
[gedaagde] heeft een verkeersboete doorberekend gekregen vanwege een snelheidsovertreding op de A2. Die boete is hij verschuldigd. De kennelijke regeling dat snelheidsboetes onder de 8 kilometer per uur overschrijding worden betaald door [bedrijfsnaam] , geldt niet voor uitzendkrachten. [gedaagde] zegt wel dat de overtreding kwam doordat de snelheidsmeter van de bus waarin hij reed niet goed zou zijn, maar dat is niet onderbouwd. Alleen een verwijzing naar de ‘algemene staat van onderhoud’ van de bus en dat het om een oudere bus zou gaan, is als concrete onderbouwing van zijn stelling volstrekt onvoldoende. Op zijn minst had [gedaagde] bij [bedrijfsnaam] na kunnen gaan of met die betreffende bus bovenmatig veel snelheidsovertredingen worden gemaakt, maar dat heeft [gedaagde] nagelaten. [gedaagde] is dus zelf verantwoordelijk voor de overtreding.
2.6.
Volgens [gedaagde] is de boete al ingehouden op zijn loon. [eiseres] beroept zich op de loonstrook van 26 juni 2017 (productie 2 van [eiseres] ), waaruit zou blijken dat de daarop vermelde
“Inhouding boete”feitelijk een bijschrijving van de boete op de schuld van [gedaagde] aan [eiseres] is. De kantonrechter houdt de versie van [eiseres] voor juist. Op het einde van bedoelde loonstrook staat
“Door u te betalen 74,00”. Omdat de loonstrook dateert van ná het einde van de detacheringsovereenkomst en niet is gesteld of gebleken dat na dat einde nog daadwerkelijke verrekeningen hebben plaatsgevonden, wordt de verkeersboete bij de terug te betalen kosten van € 2.579,82 opgeteld.
De [eiseres] -bijdrage
2.7.
Zoals hiervoor gezegd, verliest [eiseres] het recht om haar bijdrage aan de opleiding terug te vorderen wanneer zij niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting om [gedaagde] voor 32 uur per week aan het werk te houden.
2.8.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] hem te weinig werk heeft geboden, dat hij vervolgens heeft afgesproken om dan 16 uur te gaan werken en ondertussen een andere (tweede) baan te zoeken en dat toen hij die tweede baan gevonden had, [eiseres] op die afspraak terugkwam. Gezien dat verweer, had [eiseres] concreet moeten aanvoeren hoe zij aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Dat doet [eiseres] niet of in ieder geval onvoldoende. Zij stelt wel dat [gedaagde] vanwege zijn tweede baan niet meer inzetbaar was zoals [eiseres] dat wenste, maar zij gaat er ten onrechte aan voorbij dat [gedaagde] (zoals hij stelt en [eiseres] niet weerspreekt) kennelijk in overleg met [eiseres] zelf een tweede baan heeft gezocht en zijn uren heeft verminderd. [eiseres] maakt onvoldoende duidelijk waarom zij [gedaagde] niet heeft kunnen inplannen zoals eerst afgesproken, terwijl [gedaagde] terecht aanvoert dat ook nu nog [eiseres] adverteert met mogelijke dienstverbanden van 15 uur per week. [eiseres] verwijst alleen in het algemeen naar het feit dat zij afhankelijk is van de roosters van [bedrijfsnaam] , maar geeft niet aan hoe dat past binnen haar inspanningsverplichting. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] haar recht heeft verloren om alsnog haar bijdrage van [gedaagde] terug te vorderen omdat niet duidelijk is dat zij heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting om [gedaagde] aan het werk te houden. De opleidingskosten worden dus niet verhoogd met het door [eiseres] genoemde resterende bedrag van haar bijdrage van € 421,00.
Wekelijkse inhouding
2.9.
[gedaagde] stelt dat er 15 keer € 35,00 op zijn loon is ingehouden, maar [eiseres] heeft concreet aangetoond dat dit 7 keer is gebeurd. Een bedrag van 7 x € 35,00 = € 245,00 heeft [gedaagde] dus al betaald, en dat bedrag komt op de opleidingskosten van € 2.579,82 in mindering.
Netto waarde vakantiebijslag en vergoeding kosten spoedaanvraag rijbewijs
2.10.
Over deze punten bestaat geen discussie meer. De kantonrechter acht de verrekening van het vakantiegeld met de terug te betalen opleidingskosten toegestaan. De netto waarde van het vakantiegeld is € 509,15 en de kosten voor de spoedaanvraag (€ 72,55) komen, zoals [eiseres] heeft erkend, voor haar rekening. De opleidingskosten worden verminderd met (€ 509,15 + € 72,55 =) € 581,70.
Slotsom in conventie
2.11.
De slotsom in conventie is dat [gedaagde] verschuldigd is: € 2.579,82 aan opleidingskosten, vermeerderd met de verkeersboete van € 74,00, verminderd met de inhoudingen van € 245,00, en de vakantiebijslag en kosten spoedaanvraag van € 581,70, totaal dus (€ 2.579,82 + € 74,00 -/- € 245,00 -/- € 581,70 =) € 1.827,12.
2.12.
[eiseres] vordert buitengerechtelijke incassokosten, maar de brief (productie 4 van [eiseres] ) waarop zij de door haar gevorderde vergoeding baseert voldoet niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Weliswaar wordt [gedaagde] daarin gesommeerd om
“het openstaande bedrag (…) binnen vijftien dagen nadat deze brief bij u is bezorgd te betalen”, maar dat is in kennelijke tegenspraak met de daarboven vermelde sommatie dat [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is als zijn betaling niet binnen is op
“uiterlijk 21 augustus 2017”. De vordering op dit punt is niet toewijsbaar.
2.13.
[eiseres] vordert verschenen rente, maar die is berekend over een onjuist bedrag omdat de hoofdsom hiervoor gedeeltelijk wordt afgewezen. Toewijsbaar is de wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
Reconventie
Lijnverkenningsuren
2.14.
[gedaagde] voert aan dat hij 80 uur heeft besteed aan lijnverkenningsuren volgens zijn overzicht van zijn productie C (bij zijn tweede schriftelijke reactie nader gespecificeerd met de buslijnen) en vordert die uren á € 12,97 per uur en met reiskosten van € 3,17 per dag van [eiseres] terug.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] die uren heeft besteed.
2.15.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] in zijn algemeenheid recht heeft op vergoeding van zijn lijnverkenningsuren en, inherent daaraan, vergoeding van zijn reiskosten op die dagen. [eiseres] betwist ook niet dat de door [gedaagde] opgevoerde uren bovenmatig of onredelijk zouden zijn, reden waarom de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] in principe die uren aan de lijnverkenning heeft kunnen besteden. [eiseres] voert drie verweren:
  • [gedaagde] zou zijn uren niet hebben ingediend, waardoor [eiseres] die niet heeft kunnen verwerken,
  • van 25 december 2016 tot en met 3 januari 2017 zou [gedaagde] ziek zijn en dus geen lijnverkenningsuren gemaakt kunnen hebben,
  • op 21 en 22 januari 2017 zou [gedaagde] zijn ingeroosterd op gewone diensten en daarom geen lijnverkenningsuren hebben kunnen maken.
2.16.
De verweren van [eiseres] slagen niet. Het kan zijn dat [eiseres] de declaraties van [gedaagde] niet heeft ontvangen ( [gedaagde] heeft dat inderdaad niet aangetoond), maar dat wil niet zeggen dat [gedaagde] daarmee zijn recht op vergoeding verliest. In deze procedure heeft [gedaagde] alsnog precies aangegeven wanneer hij hoeveel uren heeft besteed en op welke lijnen. Er is geen reden waarom [eiseres] die uren niet alsnog zou moeten vergoeden. Verder heeft [gedaagde] gemotiveerd waarom hij, ondanks dat hij tussen 25 december 2016 en 3 januari 2017 ziek was, tóch lijnverkenningsuren heeft kunnen maken. Zijn ziekmelding kwam doordat [gedaagde] een ongeluk had gehad, snijwonden in zijn gezicht had en pijnstillers moest slikken die de rijvaardigheid konden beïnvloeden. Maar dat betekent niet dat [gedaagde] , zoals hij terecht stelt, niet als passagier op de bus kon zitten om de lijnen te leren. Tot slot heeft [gedaagde] aangetoond dat hij op 21 en 22 januari 2017 niet regulier was ingedeeld (zie zijn productie S, waarin [eiseres] melding maakt van een gewijzigd rooster voor die week).
2.17.
Op grond van het voorgaande is wat [gedaagde] vordert aan uren (totaal € 1.037,60) en reiskosten (€ 34,87), samen € 1.072,47, toewijsbaar.
Overige vorderingen
2.18.
[gedaagde] vordert in reconventie nog terugbetaling van de boete van € 74,00, maar in conventie is al beslist dat [gedaagde] die boete moet betalen. De terugbetaling van het vakantiegeld van € 509,15 in reconventie wordt ook afgewezen, omdat die al met de te betalen opleidingskosten in conventie zijn verrekend. Verder baseert [gedaagde] zijn vordering dat [eiseres] nog € 1.997,82 aan hem moet betalen nog op de volgende zaken (zie zijn eerste schriftelijke reactie), die hierbij meteen worden beoordeeld:
  • € 400,00 aan 4 niet genoten rij-uren: [eiseres] heeft de creditnota voor die uren al verwerkt in haar opstelling van de opleidingskosten.
  • € 525,00 aan van het loon ingehouden eigen bijdrage: hiervoor is al vastgesteld dat dit € 245,00 moet zijn, en dat bedrag is al verrekend met de te betalen opleidingskosten.
  • € 155,44 aan consignatie: dat speelt geen rol meer, omdat tijdens deze procedure is gebleken dat [gedaagde] daarvan niets meer schuldig is. Datzelfde geldt voor het door [gedaagde] bij zijn reactie genoemde bedrag van €1.080,00 voor de consignatie. Over en weer hebben partijen op dit punt niets meer van elkaar te vorderen.
  • € 421,00 aan [eiseres] -bijdrage: in conventie is al beslist dat [eiseres] daarop geen aanspraak op kan maken.
Rente
2.19.
[gedaagde] vordert nog € 270,25 aan verschenen rente, maar dat is niet toewijsbaar. Een rente kan [gedaagde] uitsluitend berekenen over wat wordt toegewezen in reconventie, en dat is het loon en de reiskosten voor de lijnverkenning. Voorwaarde daarbij is dan wel dat [gedaagde] moet aantonen dat [eiseres] die declaraties heeft ontvangen en eerder had moeten betalen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [eiseres] niet eerder dan in deze procedure van de declaraties op de hoogte is geraakt. De rente daarover, in dit geval de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, is [eiseres] niet eerder verschuldigd dan bij het instellen van zijn eis, 6 februari 2018. Vanaf die datum zal de rente worden toegewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
2.20.
[eiseres] is in conventie de meest in het gelijk gestelde partij, en [gedaagde] is in reconventie het meest in het gelijk gesteld. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin, dat elke partij, zowel in conventie als in reconventie, de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.827,12, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 december 2018 tot de betaling;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.072,47, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 6 februari 2019 tot de betaling;
in conventie en in reconventie
3.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders in conventie en in reconventie gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.