In deze zaak vordert eiser, een werknemer, betaling van achterstallig loon en vakantiedagen van gedaagde, een besloten vennootschap. Eiser was in dienst van gedaagde van 1 januari 2018 tot en met 6 juli 2018. Gedaagde heeft een deel van het salaris ingehouden, onder andere vanwege vermeende niet-ingeleverde bedrijfseigendommen en een parkeerboete. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de ingehouden bedragen, behalve voor de parkeerboete. Eiser heeft recht op € 652,62 aan achterstallig salaris en € 1.494,32 aan vakantiedagen. Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de wettelijke verhoging op basis van het gedrag van eiser, die volgens gedaagde de bestuurder van het bedrijf heeft bedreigd. De kantonrechter oordeelt dat dit gedrag aanleiding geeft om de wettelijke verhoging tot nihil te matigen. Eiser heeft ook recht op wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen vanaf de datum van de dagvaarding. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 780,58 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 21 augustus 2019.