ECLI:NL:RBMNE:2019:3845

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
UTR - 19 _ 1854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag urgentie woonoverlast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die woonoverlast ervaart en een urgentieverklaring voor een woning heeft aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest heeft deze aanvraag op 8 april 2019 afgewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan de criteria voor urgentie. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij behandeld zou worden alsof zij een urgentieverklaring had, terwijl de bezwaarprocedure nog loopt.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor urgentie, waaronder de eis dat zij minimaal een jaar ingezetene moet zijn van de gemeente. Daarnaast is onvoldoende aangetoond dat haar medische klachten verband houden met haar woonsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van verzoekster niet zo schrijnend is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken dat het primaire besluit niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van urgentie aan strikte voorwaarden is gebonden en dat de gemeente een ruime beoordelingsruimte heeft. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de aanvraag door de gemeente als rechtmatig beoordeeld, omdat verzoekster niet voldeed aan de algemene voorwaarden van de Huisvestingsverordening.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1854
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Schutrups),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: drs. R.J.A. Mooij en C. van Harten).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om urgentie afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aan de criteria voldoet om een urgentieverklaring te krijgen. Verzoekster is niet een jaar ingezetene van de gemeente [woonplaats] . Verder is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de medische klachten van verzoekster verband houden met haar woonsituatie. Verder is ten grondslag gelegd dat een urgentieverklaring niet is bedoeld om overlastproblemen op te lossen.
2. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat verzoekster de voorzieningenrechter heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat zij, zolang de bezwaarprocedure nog loopt, wordt behandeld alsof zij een urgentieverklaring heeft. Als de door verzoekster gevraagde voorziening wordt toegewezen, is dat eigenlijk geen voorlopige maatregel. Verzoekster zou met (voorlopige) urgentie namelijk in een passende woning kunnen gaan wonen. Als het bezwaar dan toch ongegrond verklaard zou worden, is die woonsituatie echter mogelijk feitelijk onomkeerbaar. Andere woningzoekenden worden daardoor dan benadeeld. De voorzieningenrechter zal daarom in een zaak als deze alleen een voorlopige voorziening treffen als nagenoeg zonder twijfel kan worden gezegd dat urgentie moet worden verleend.
3. Voor zover verzoekster een beroep doet op de medische indicatie overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor urgentie. Een aanvraag wordt eerst getoetst aan de algemene voorwaarden uit artikel 4.1 van de Huisvestingsverordening [woonplaats] 2015 (Huisvestingsverordening). Alleen als aan deze voorwaarden wordt voldaan, komt verweerder toe aan de beoordeling of sprake is van één van de urgentiecategorieën genoemd in artikel 4.3 van de Huisvestingsverordening, waaronder urgentie vanwege medische of sociale redenen. Verzoekster voldoet echter niet aan de algemene voorwaarde dat zij één jaar ingeschreven moet zijn als ingezetene van de gemeente [woonplaats] . Dit is niet in geschil.
Reeds daarom mocht verweerder de aanvraag afwijzen en komt hij niet toe aan het toetsen van de medische omstandigheden van verzoekster. Het inschakelen van een medisch deskundige om te toetsen of zij aan de medische indicatie voldoet, hoeft dan ook niet. Dit vindt de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken akkoord [1] .
4. Verzoekster voert verder aan dat zij wegens haar medische problemen in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule. Vanwege haar medische gesteldheid (whiplash trauma, hersentelstel, fibromyalgie, PTSS) kan zij geen prikkels en stress verdragen. Haar huidige woning is slecht geïsoleerd en hierdoor ondervindt zij veel overlast van haar buren. Zij heeft op verschillende manieren geprobeerd het probleem op te lossen (het aanspreken van de buren en de verhuurder, veelvuldig reageren op andere woningen, voorstel tot woningruil), maar dit heeft allemaal niets opgeleverd. Door de hele situatie kan zij niet tot rust komen en kan zij niet beginnen met haar revalidatieproces. Dit gaat ten koste van haar gezondheid, welke alleen maar verder achteruit gaat. Ter onderbouwing van haar medische gesteldheid verwijst verzoekster naar een huisartsverklaring en een medisch advies van 10 januari 2018.
5. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder geen reden hoeven zien om op grond van de hardheidsclausule alsnog urgentie te verlenen. Verweerder heeft een ruime beoordelingsruimte. Hij heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van verzoekster niet dermate schrijnend is en dat zij op korte termijn dakloos wordt. Daarbij is van belang dat niet aannemelijk is gemaakt dat de medische klachten van verzoekster verband houden met de huidige woonsituatie. De voorzieningenrechter gelooft verzoekster dat de huidige woonsituatie niet de beste woonomgeving voor haar is. Een andere woning zou haar mogelijk meer rust kunnen brengen. Dit wordt bevestigd door de meest recente verklaring van haar huisarts dat het voor verzoekster zeer wenselijk is dat zij kan terugkeren naar [woonplaats] en dat dit haar leven een impuls kan geven. Dit betekent echter nog niet dat de woonsituatie zo schrijnend is dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. Verweerder doet dit zeer uitzonderlijk en alleen in die gevallen dat het strikt noodzakelijk is dat iemand op korte termijn een andere woning krijgt. Dat blijkt niet uit de verklaringen van de huisarts. Verder kan uit het medisch advies dat in deze procedure is overgelegd niet worden afgeleid dat de medische klachten van verzoekster verband houden met haar huidige woonsituatie. Dit advies ziet kennelijk op de klachten van verzoekster in relatie tot het auto-ongeluk dat zij in december 2014 heeft gehad. Hieruit volgt dus niet dat de huidige problematiek aan de woning en woonsituatie gekoppeld is.
6. Daarnaast heeft verweerder –voor zover hier van belang– zich op het standpunt kunnen stellen dat niet vast is komen te staan dat andere mogelijkheden om tot een oplossing te komen zoals (buurt)bemiddeling, inschakelen van de verhuurder of woningruil volledig zijn uitgeput. Verzoekster heeft niet kunnen onderbouwen dat dit wel zo is.
7. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de eindconclusie dat op dit moment niet is gebleken dat het primaire besluit niet in stand kan blijven en dat het bezwaar kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter kan dus niet zonder twijfel zeggen dat de urgentiebeschikking moet worden verleend. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dan ook af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:481).