ECLI:NL:RBMNE:2019:3845
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag urgentie woonoverlast
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die woonoverlast ervaart en een urgentieverklaring voor een woning heeft aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest heeft deze aanvraag op 8 april 2019 afgewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan de criteria voor urgentie. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij behandeld zou worden alsof zij een urgentieverklaring had, terwijl de bezwaarprocedure nog loopt.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor urgentie, waaronder de eis dat zij minimaal een jaar ingezetene moet zijn van de gemeente. Daarnaast is onvoldoende aangetoond dat haar medische klachten verband houden met haar woonsituatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van verzoekster niet zo schrijnend is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken dat het primaire besluit niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van urgentie aan strikte voorwaarden is gebonden en dat de gemeente een ruime beoordelingsruimte heeft. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de aanvraag door de gemeente als rechtmatig beoordeeld, omdat verzoekster niet voldeed aan de algemene voorwaarden van de Huisvestingsverordening.