In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2019 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland heeft op 3 juli 2019 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting met gesloten deuren op 30 juli 2019, waarbij de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, aanwezig waren. De vader van het kind was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder alleen belast is met het gezag over het kind, dat onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling. De Raad heeft gerapporteerd dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft geconstateerd dat het kind een belaste voorgeschiedenis heeft met meerdere uithuisplaatsingen en dat er sprake is van gedragsproblemen en hechtingsproblematiek. De moeder heeft persoonlijke problematiek, waaronder zwakbegaafdheid en emotieregulatieproblemen, waardoor zij niet in staat is om de benodigde structuur en zorg te bieden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, omdat zij niet in staat is om de zorg voor het kind te dragen. De rechtbank heeft de William Schrikker Stichting benoemd als voogd over het kind, omdat deze instelling onafhankelijk is en in het belang van het kind kan handelen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.