ECLI:NL:RBMNE:2019:3839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
16/659801-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jongeren voor woninginbraken in Baarn en omgeving

Op 2 augustus 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland zeven jongeren veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een serie woninginbraken in de omgeving van Baarn. De hoofdverdachten, twee 18-jarige jongens, kregen jeugddetentie opgelegd van respectievelijk 20 en 16 maanden. De groep had zich maandenlang schuldig gemaakt aan verschillende inbraken waarbij geld, telefoons, camera's en sieraden werden gestolen. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverdachten een leidende rol hadden binnen de groep en anderen aanstuurden om op verkenning te gaan. De werkwijze was vaak hetzelfde, waarbij tandenstokers of takjes in deur- of raamkozijnen werden geplaatst om te controleren of bewoners thuis waren.

De rechtbank benadrukte de impact van woninginbraken op de slachtoffers, die niet alleen materiële schade ondervonden, maar ook in hun gevoel van veiligheid werden aangetast. De verdachten werden zwaar aangesproken op hun daden, waarbij de rechtbank rekening hield met het georganiseerde karakter van de inbraken en het criminele samenwerkingsverband. Van de zeven verdachten waren er vier minderjarig. Eén van hen werd veroordeeld voor heling en kreeg een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 voorwaardelijk. De overige drie minderjarigen kregen gevangenisstraffen van 12, 10 en 6 maanden, met voorwaardelijke delen.

Een achtste verdachte, die alleen werd verdacht van deelname aan het criminele samenwerkingsverband, werd vrijgesproken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij had deelgenomen aan het criminele samenwerkingsverband. De rechtbank concludeerde dat de contacten van de verdachte met anderen niet voldoende bewijs opleverden voor zijn betrokkenheid bij de inbraken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659801-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 april 2019 en 28 juni 2018. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 19 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en van hetgeen verdachte en mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: (gekwalificeerde) diefstal en/of heling, gepleegd in de periode van
1 januari 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Baarn, Soest en/of Eemnes.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van een samenwerking tussen verdachte en anderen. Als die samenwerking er naar het oordeel van de rechtbank wel zou zijn, dan nog blijkt niet dat deze duurzaam en gestructureerd is geweest. Verder kan niet worden vastgesteld dat verdachte, door het plaatsen van tandenstokers, heeft bijgedragen aan het criminele oogmerk van het samenwerkingsverband, te weten: het plegen van (gekwalificeerde) diefstal en/of heling, omdat onder dit oogmerk niet het treffen van voorbereidingshandelingen en/of faciliterende handelingen valt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat verdachte in de tenlastegelegde periode contact heeft gehad met anderen die ervan verdacht worden – en bij vonnis van heden hiervoor ook zijn veroordeeld – aan een crimineel samenwerkingsverband te hebben deelgenomen. Dit samenwerkingsverband heeft zich onder meer beziggehouden met het plegen van woninginbraken in voornamelijk Baarn. De rechtbank is van oordeel dat uit deze contacten echter onvoldoende blijkt of sprake is geweest van een samenwerking tussen verdachte en deze medeverdachten en wat de bijdrage van verdachte in dit samenwerkingsverband zou zijn geweest. Weliswaar blijkt uit het dossier ook dat verdachte zich heeft beziggehouden met het plaatsen van tandenstokers tussen het kozijn en de deur van woningen, wat een veelvoorkomende manier is om voorafgaand aan een inbraak te kunnen controleren of iemand, na dit plaatsen, thuis is geweest, maar bij verdachte gaat het hoofdzakelijk om woningen in Soest (en niet in Baarn), die bovendien geen van alle te linken zijn in dit dossier aan één van de andere verdachten in het samenwerkingsverband. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat zich in het dossier dus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om te kunnen oordelen dat verdachte heeft deelgenomen aan het betreffende criminele samenwerkingsverband. Aldus zal verdachte van het hem ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Baarn en/of te Soest en/of te Eemnes, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of enige andere leden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (al dan niet in vereniging) plegen van diefstallen (al dan niet met braak en/of verbreking en/of inklimming) en/of heling;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)