ECLI:NL:RBMNE:2019:3809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
16/707348-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en mishandeling binnen gezin met tbs-maatregel

Op 14 augustus 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Utrecht, die is veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf voor de dood van zijn schoonmoeder. De rechtbank legde ook een tbs-maatregel met dwangverpleging op. De man heeft bekend dat hij regelmatig geweld heeft gebruikt tegen zijn schoonmoeder, die op 24 oktober 2017 dood in haar bed werd aangetroffen. Het slachtoffer vertoonde letsel aan de hals en romp, wat leidde tot de conclusie dat zij door geweld om het leven was gebracht. De rechtbank oordeelde dat de man alleen verantwoordelijk was voor de dood van zijn schoonmoeder, terwijl zijn twee dochters en een schoonzoon, die ook betrokken waren bij mishandelingen, tot celstraffen van respectievelijk 3 maanden, 2 maanden en 6 weken zijn veroordeeld. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de man een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft en verminderd toerekeningsvatbaar is. De mishandelingen door de dochters werden als strafverzwarend beschouwd, maar zij werden niet verantwoordelijk geacht voor de dood van hun moeder. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en oordeelde dat de man een gevaar voor de samenleving vormt, wat de oplegging van de tbs-maatregel rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/707348-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 februari 2018 (pro forma), 7 mei 2018 (pro forma), 17 juli 2018 (pro forma), 11 september 2018 (pro forma), 5 december 2018 (pro forma), 22 januari 2019 (regie), 1 april 2019 (pro forma), 13 mei 2019 (pro forma), 17 en 18 juli 2019 (inhoudelijke behandeling) en 14 augustus 2019 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. A. Tromp en J. Grijns en van hetgeen verdachte en mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht en hetgeen namens nabestaande [nabestaande] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
feit 1 subsidiairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 1 meer subsidiairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 2 primairin de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld;
feit 2 subsidiairin de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte degene is geweest die het dodelijk letsel aan mevrouw [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte is degene die het laatste bij haar is geweest en dat moment afscheid nemen noemde. Het DNA van verdachte zit in de hals van mevrouw [slachtoffer] . Daarnaast verklaart verdachte aantoonbaar onjuist over die nacht en een andere scenario bestaat niet. Niemand van de andere aanwezigen in de woning is in de buurt van de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] geweest. Daarnaast bestaat de overtuiging dat verdachte het fatale letsel heeft toegebracht omdat hij voorafgaand aan haar dood uitlatingen doet en zodanige agressie toont richting mevrouw [slachtoffer] dat ze daadwerkelijk voor haar leven moest vrezen.
Feit 2
De officier van justitie acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen. De verdachten hebben bekend mevrouw [slachtoffer] te hebben mishandeld. Uit het dossier volgt dat de verdachten mevrouw [slachtoffer] vaker hebben mishandeld. Het meest frequente en zwaarste geweld was van verdachte afkomstig. Het zwaar lichamelijk letsel past bij het geweld dat door verdachte is uitgeoefend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De pathologische bevindingen verschaffen geen duidelijkheid over de precieze doodsoorzaak, het moment waarop mevrouw [slachtoffer] is overleden en de vraag welke (gewelds)handelingen of overige omstandigheden aan de dood van mevrouw [slachtoffer] hebben bijgedragen. Het DNA-bewijs kan op geen enkele wijze redengevend zijn voor de conclusie dat verdachte betrokken is bij de dood van mevrouw [slachtoffer] . Er is slechts een geringe hoeveelheid DNA van verdachte op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen. Daarnaast is het niet verbazingwekkend dat verdachte DNA-materiaal heeft achtergelaten, nu het zijn eigen woning betreft.
Evenmin bieden de verklaringen duidelijkheid. In het dossier bevinden zich belastende verklaringen van de medeverdachten die sterk van elkaar verschillen en zowel innerlijk als onderling tegenstrijdig zijn. De verklaringen zijn daarmee onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Ook moeten de verklaringen van getuige [nabestaande] van het bewijs worden uitgesloten nu haar verklaringen – op onderdelen – de enige of doorslaggevende verklaringen zijn. De verdediging heeft niet de mogelijkheid gehad om voornoemde getuige te horen en is daarvoor onvoldoende gecompenseerd. Subsidiair kunnen de verklaringen van [nabestaande] niet voor het bewijs worden gebruikt omdat de verklaringen te onbetrouwbaar zijn.
Ook indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte bij het toebrengen van het dodelijk letsel betrokken is geweest, dient verdachte te worden vrijgesproken. Doordat niet kan worden vastgesteld welke gedraging tot de dood van mevrouw [slachtoffer] heeft geleid, kan ook niet van (voorwaardelijk) opzet op de dood worden gesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met de dood ten gevolge, heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Door de raadsvrouw is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode zwaar lichamelijk letsel is toegebracht ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten eerste is het niet duidelijk wanneer en door wie het letsel is toegebracht. Subsidiair geldt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [1]
GBA [adres] [woonplaats]
Op het adres staan de volgende personen ingeschreven:
[slachtoffer] , geboren op [1959] te [geboorteplaats] (overledene)
[nabestaande] , geboren op [1991] te [woonplaats]
[medeverdachte 1] , geboren op [1986] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 2] , geboren op [1987] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 3] , geboren op [1975] te [geboorteplaats]
(…)
[verdachte] (…) verblijft op de [adres] . [2]
Door de patholoog is tijdens het onderzoek aan lichaam van mevrouw [slachtoffer] het volgende bevonden:

Bij sectie werden verspreid op het lichaam meerdere letsels vastgesteld. (…) In de onderhavige zaak waren de bloeduitstortingen (…) trauma-gerelateerde letsels.” [3]
Verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor op 1 november 2017 verklaard:

V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte [4]
V: Vertel eens hoe kwam moeder aan die blauwe plekken, wat gebeurde er nou want dat zat je te vertellen.
A: Ja ik heb geschopt. Ik heb geschopt op haar arm, ik heb haar een platte hand gegeven in haar gezicht, en ik heb haar zeker een keer goeie duw gegeven ja.
(…) V: Maar wanneer was dit dan?
(…) A: Nee dat is ander halve week geleden denk ik zo ongeveer (…) of een week zoiets (…)
V: En in welke ruimte was dat van het huis?
A: In de huiskamer(…) [5]
V: Wat was er (…) aan haar te zien want ze had klappen gehad,
A: Ja ze had blauwe plekken (…)
V: Waar had ze die blauwe plekken?
A: Blauwe plekken overal eigenlijk. [6] (…) Ik heb blauwe plekken op haar benen gezien, op haar armen gezien, in haar gezicht gezien, en achteraf heb ik op haar rug ook gezien. (…) die dag daarna besefte ik kanker ik heb die schoppen gegeven (…). [7]
V: (…) als je nu terug denkt aan de klappen en de schoppen die er gebeurd zijn, waar op haar lichaam zijn die terecht gekomen (…)?
A: Van mij op haar benen, op haar arm, en haar gezicht. [8]
Tijdens de zitting op 17 juli 2019 heeft verdachte - zakelijk weergegeven - verklaard:

Het is zeer zeker weleens vaker voorgekomen dat ik mevrouw [slachtoffer] sloeg. [9]
Tijdens het onderzoek zijn door de politie verschillende gegevensdragers in beslag genomen en ten aanzien waarvan onder meer het volgende is bevonden:

Film 12-09-2017 23:33 uur
(…) [verdachte] zegt die blauw oog heb ik inderdaad gegeven, maar jou moeder heeft gif in ons eten gedaan. [10]
Film 21-09-2017 17:25 uur
(…) [verdachte] zegt dat mevrouw [slachtoffer] een tik heeft gehad, maar niet voor niets. [11]
Film 24-09-2017 00.01 uur
Opname van een gesprek tussen [verdachte] en Mevrouw [slachtoffer] . [verdachte] zegt dat hij gisteren uit ontploffing een paar stoten heeft uitgedeeld omdat er rattengif gehaald was.” [12]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Vrijspraak zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
De rechtbank heeft geconstateerd dat onder meer een radioloog en patholoog onderzoek hebben verricht aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] . Tijdens de onderzoeken zijn door de radioloog en patholoog diverse letsels en fracturen waargenomen, waaronder gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of voornoemd letsel aan de geweldshandelingen van verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij mevrouw [slachtoffer] meerdere malen heeft mishandeld en dat hij haar daarbij zowel heeft geschopt als geslagen. Door [nabestaande] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is in algemene zin verklaard dat dit met kracht gebeurde. Op basis van overtuiging is de conclusie dan al snel getrokken dat het eigenlijk niet anders kan, dan dat verdachte verantwoordelijk is voor de bij mevrouw [slachtoffer] geconstateerde breuken. De rechtbank kan echter alleen tot een veroordeling komen op basis van voldoende wettig bewijs. In het onderhavige geval kan, met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat het genoemde letsel door verdachte tijdens de ten laste gelegde periode, 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017, is veroorzaakt. Uit het letseldateringsonderzoek dat door de patholoog is verricht blijkt namelijk dat sprake is van zowel recent als oud letsel. Een precieze datum waarop de gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen zijn veroorzaakt valt niet te geven. Evenmin kan worden vastgesteld of het letsel een gevolg is van de geweldshandelingen die door de verdachte zijn verricht omdat in de filmpjes, de getuigenverklaring van [nabestaande] en de verklaring van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] alleen in heel algemene zin en – voor wat betreft de verklaringen – wisselend wordt gesproken over het geweld van verdachte in de richting van mevrouw [slachtoffer] . Daarin wordt niet duidelijk en concreet welke geweldshandelingen door verdachte werden verricht, met welke kracht dit ging en wat de gevolgen daarvan waren.
Nu niet kan worden vastgesteld of het letsel zoals in de tenlastelegging is opgenomen door verdachte is veroorzaakt, dan wel dat verdachte daar een substantiële bijdrage aan heeft geleverd, wordt verdachte wegens het ontbreken van wettig bewijs van het onder feit 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Zoals hiervoor is besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het veroorzaken van het in de tenlastelegging opgenomen letsel. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het onderdeel dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft gehad.
Mishandelingen
De rechtbank acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meerdere keren mishandelen van mevrouw [slachtoffer] , hetgeen ook door verdachte is bekend.
Gezien de formulering van de tenlastelegging is de rechtbank tot slot van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte op meer tijdstippen in die periode deze mishandelingen tezamen met anderen heeft gepleegd, zodat verdachte van dat gedeelte dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 meerdere malen mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [13]
Op grond van het dossier en hetgeen tijdens de terechtzittingen is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 oktober 2017 is in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , het levenloze lichaam van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen. [14]
Aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] is pathologisch onderzoek verricht. Door de patholoog is het volgende geconcludeerd:

Bij sectie werden verspreid op het lichaam meerdere letsels vastgesteld. [15]
Het intreden van de dood van [slachtoffer] , 58 jaren oud, wordt verklaard door de
gevolgen van: ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend geweld of (samen)drukkend geweld op de neus en de mond; uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals/kaaklijn, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld; of uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de romp of (samen)drukkend geweld op romp; elk op zich of in combinatie. [16]
Het intreden van de dood wordt vooralsnog verklaard door algehele weefselschade door zuurstofgebrek en/of reflectoire hartritmestoornissen, opgetreden door de bovengenoemde geweldsvormen.” [17]
Over het moment waarop het letsel is ontstaan, is gerapporteerd:

Letseldateringsonderzoek werd verricht in het VUmc. (…) Op basis van dit onderzoek kunnen de onderzochte letsels als volgt worden ingedeeld:
(…) Letsels cassette [18] E (buik) en F (hals/kaaklijn rechts): meerdere minuten tot enkele tientallen [19] minuten voor het overlijden ontstaan. [20]
Tijdens het onderzoek aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] is de hals bemonsterd. [21] De bemonstering is veiliggesteld onder SIN AAIX3980NL. [22]
Ten aanzien van de bemonstering van de hals is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gerapporteerd:

Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
(…) - aanvraag 008 -
AAIX3980NL#02 bemonstering van de hals van het slachtoffer [slachtoffer] [23]
Aanvraag 008
Bemonstering AAIX3980NL#02
Van het DNA in deze bemonstering is na aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel
verkregen van minimaal twee personen, waarvan minimaal één vrouw en minimaal één man. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een vrouw. Daarnaast
zijn in het DNA-mengprofiel DNA-nevenkenmerken zichtbaar die afkomstig zijn van
minimaal één man.
Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met het afgeleide DNA hoofdprofiel.
(…) Op grond van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek met de DNA nevenkenmerken is ten aanzien van de verdachten geconcludeerd dat:
1. verdachte [verdachte] donor kan zijn van een relatief kleine hoeveelheid DNA in deze
bemonstering;
2. er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van DNA van de overige verdachten in
deze bemonstering [24]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (…) van de gevonden overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAIX3980NL#02 zijn de volgende aannames gedaan:
1. de bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van twee personen;
2. de bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van het slachtoffer [slachtoffer] .
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1:
De bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] .
Hvpothese 2:
De bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en een
willekeurig gekozen onbekende persoon (niet verwant aan het slachtoffer [slachtoffer] of
verdachte [verdachte] ).
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAIX3980NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.” [25]
Tijdens het politieverhoor op 1 november 2017 heeft verdachte verklaard:

V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte [26]
A: de aller laatste dag dat ik haar in levenden lijve heb gezien (…) ze zegt welterusten (…) en later ben ik terug gegaan naar haar kamer (…)
V: Wie was er bij jou toen jij bij haar was op de slaapkamer?
A: Ik alleen was daar. Ik alleen (…).
V: Ja, toen jij in gesprek was bij moeder op de kamer waar ze lag (…) Waar waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] toen?
A: Naar mijn weten op hun eigen kamer.
(…) V: En hoe zat het met [medeverdachte 2] en [nabestaande] ?
A: Die waren in de slaapkamer.
(…) V: Hoe laat was het toen ongeveer?
(…) A: Volgens mij dat ik naar bed ging die dag. Iets van twaalf uur half één of één uur.” [27]
Over de ochtend erna, dinsdag 24 oktober 2017, verklaart verdachte tijdens zijn verhoor:

A: (…) ik ben half acht vroeg wakker geworden [28] (…) ben gaan douchen en ik ben naar mevrouw [slachtoffer] gegaan. [29]
A: (…) Ik heb de deur open gemaakt en toen zag ik haar liggen.” [30]
Tijdens het onderzoek zijn door de politie verschillende gegevensdragers in beslag genomen.
Op de SD kaart van verdachte zijn meerdere video’s aangetroffen. Door de verbalisant wordt een korte toelichting gegeven: [31]

Tijd: 24-06-201723:43
Bestandsnaam: 20170624_233759.mp4
Omschrijving: [medeverdachte 2] zou zich verslikt hebben in broodje. (…) [verdachte] zegt dat hij bereid is mevrouw [slachtoffer] d’r keel dicht te knijpen net zolang als de dochter geen adem heeft gehad. [verdachte] zegt dat hij een fout gaat maken als hij te lang bij mevrouw [slachtoffer] in de buurt is. [32]
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 1 november 2017 verklaard:

V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte [33]
A: (…) dat is anderhalve week geleden denk ik zo ongeveer (…) of een week zoiets [34]
(…) ik was zo wit heet die dag, zo woedend dat ik haar die dag wel echt om kon leggen. Letterlijk en figuurlijk, als ik een pistool had gehad, had ik zo een kogel door dr hoofd gemaaid, serieus, geen grap dit, geen grap.” [35]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Inleiding
Verdachte woonde samen met de medeverdachten, de verstandelijk beperkte [nabestaande] en mevrouw [slachtoffer] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Mevrouw [slachtoffer] is in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 tussen kwart voor twaalf ’s nachts en half één ’s nachts naar bed gegaan. Op dat moment bevonden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zich in de woonkamer en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bevonden zich in hun slaapkamer. Ook [medeverdachte 2] en [nabestaande] zijn naar hun slaapkamer gegaan. Vervolgens is verdachte naar de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] toegegaan en hebben zij met elkaar gesproken. Op 24 oktober 2017 rond acht uur ’s ochtends wordt mevrouw [slachtoffer] dood in haar bed aangetroffen. Door de patholoog is geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] is overleden ten gevolge van geweld op de neus en de mond, op de hals/kaaklijn of op de romp, elk op zich of in combinatie. Uit het rapport van de patholoog volgt daarnaast dat het letsel aan de hals/kaaklijn en buik meerdere tot enkele (tientallen) minuten voor het overlijden is ontstaan. Nu er geen enkele aanknopingspunten bestaan dat die nacht andere personen dan de bewoners in de woning aanwezig waren, of dat [nabestaande] bij de dood van haar moeder betrokken is, kan het niet anders dan dat mevrouw [slachtoffer] door een van de verdachten in de nacht van 23 oktober op 24 oktober 2017 om het leven is gebracht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is
wiemevrouw [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag het volgende meegewogen.
DNA op de hals
Op de hals van mevrouw [slachtoffer] is het DNA van verdachte aangetroffen. De verdediging heeft zich ten aanzien hiervan op het standpunt gesteld dat slechts een geringe hoeveelheid DNA is aangetroffen en dat het DNA mogelijk, omdat verdachte en mevrouw [slachtoffer] bij elkaar in huis woonden, door secundaire overdacht dan wel op een ander moment op de hals terecht is gekomen. Indien verdachte mevrouw [slachtoffer] zou hebben gewurgd, zou volgens de verdediging een grotere hoeveelheid DNA te verwachten zijn. Het DNA-bewijs kan daarom op geen enkele wijze redengevend zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij de dood van mevrouw [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat in de bemonstering van de hals een relatief grote hoeveelheid DNA aanwezig is van mevrouw [slachtoffer] en een relatief geringe hoeveelheid DNA van verdachte. De hoeveelheid DNA van verdachte is afgezet ten opzichte van de hoeveelheid DNA van mevrouw [slachtoffer] . Dit leidt tot een verklaarbaar verschil in hoeveelheid, nu het lichaam van mevrouw [slachtoffer] is bemonsterd. Daarnaast zegt de hoeveelheid niet direct iets over de manier waarop het DNA op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] terecht is gekomen. Een geringe hoeveelheid DNA leidt dus niet per definitie tot de conclusie dat sprake is van secundaire overdracht. De stelling dat bij verwurging een grotere hoeveelheid DNA te verwachten is, gaat gelet op het voorgaande evenmin op.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Vaststaat dat DNA materiaal van verdachte op de hals van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen. De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, het wel degelijk redengevend dat juist op die plek het DNA van verdachte is aangetroffen. De rechtbank bekijkt het DNA materiaal immers niet als een losstaand gegeven maar beziet dit in samenhang met ander bewijs, in casu de bevindingen van de patholoog. Door de patholoog is vastgesteld dat het letsel op de hals van mevrouw [slachtoffer] meerdere tot enkele tientallen minuten voor haar dood is ontstaan en een van de mogelijke doodsoorzaken is. Aan de hand van voornoemde vaststellingen in onderling samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte was die het cruciale letsel heeft toegebracht en aldus bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken is geweest. Het standpunt van de verdediging dat het DNA materiaal op een ander moment of andere wijze, zoals door verdachte is gesteld als gevolg van een knuffel, daar terecht is gekomen en dat het aanwezige DNA-materiaal geen afdoende bewijs vormt voor het plegen van het geconstateerde geweld, acht de rechtbank onder verwijzing naar de combinatie van de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.
Wisselende verklaringen over nacht 23 op 24 oktober 2017
Daarnaast acht de rechtbank het relevant dat verdachte tegenstrijdige en wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat hij heeft gedaan in de nacht van 23 op 24 oktober 2017. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij vrijwel direct na het gesprek met mevrouw [slachtoffer] is gaan slapen en zijn slaapkamer niet uit is geweest. Als uit onderzoek blijkt dat hij om 02:03 uur ’s nachts nog een WhatsApp bericht aan zijn moeder heeft gestuurd, past verdachte zijn verklaring aan en verklaart dat hij dan toch wat later is gaan slapen dan hij heeft gedacht. Als vervolgens blijkt dat er nog telefonisch contact is geweest vanaf zijn telefoon, vertelt verdachte dat hij die nacht nog wat ‘filmpjes’ heeft besteld die ook nog bezorgd zijn. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting niet willen vertellen wat ‘filmpjes’ zijn, maar gelet op de door hem beschreven functie (hij wordt er alert van) heeft de rechtbank de sterke indruk dat het hier drugs betreft. Voorgaande betekent dat verdachte – in tegenstelling tot wat hij in eerste instantie heeft verklaard – wel degelijk nog zijn slaapkamer heeft verlaten.
Motief verdachte
In de overtuiging van de rechtbank weegt verder mee dat uit de hiervoor bij feit 2 gebruikte bewijsmiddelen – en met name de beschreven videofragmenten – blijkt dat verdachte in de weken voor de dood van mevrouw [slachtoffer] meerdere malen geweld in haar richting heeft uitgeoefend. Uit die filmpjes, en hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard, blijkt ook dat hij onder de indruk verkeerde dat mevrouw [slachtoffer] hem en medeverdachte [medeverdachte 2] vergiftigde met rattengif en dat hij hierover heel erg kwaad was. Naar eigen zeggen was hij zo kwaad dat hij haar wel kon “omleggen”. Ook heeft verdachte vier maanden voor de dood van mevrouw [slachtoffer] gedreigd om de keel van mevrouw [slachtoffer] dicht te knijpen.
Geen alternatief scenario
Zoals hiervoor is overwogen, kan het niet anders dan dat één van de verdachten in deze zaak verantwoordelijk is voor de dood van mevrouw [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 oktober 2017. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de medeverdachten bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken zijn geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hun verklaringen dat zij de hele nacht op hun slaapkamer zijn geweest en van geen van de medeverdachten is onverklaarbaar DNA materiaal op de bemonsterde plekken op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen.
Tussenconclusie
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, bewezen dat verdachte in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 geweld heeft uitgeoefend in de richting van mevrouw [slachtoffer] . Hoewel enkel DNA op de hals van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het geweld op de romp heeft uitgeoefend. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan dat zowel het letsel bij de hals als het letsel bij de romp meerdere tot enkele tientallen minuten voor het overlijden zijn ontstaan. Nu er geen aanknopingspunten zijn dat anderen bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken zijn geweest, komt de rechtbank tot de conclusie dat ook deze handelingen door verdachte zijn verricht.
De causaliteit tussen geweld en de dood
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de dood redelijkerwijs het gevolg is van de gedraging van verdachte, nu niet kan worden vastgesteld welk geweld de dood heeft veroorzaakt en wanneer het geweld is toegebracht. Daarnaast kunnen andere omstandigheden, te weten ouder letsel en de verminderde conditie van mevrouw [slachtoffer] , aan de dood hebben bijgedragen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde rapportage van de patholoog. Door de patholoog wordt geconcludeerd dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer] kan worden verklaard door de gevolgen van het geweld op de neus en de mond, geweld op de hals/kaaklijn of geweld op de romp, elk op zich of in combinatie. Nu de rechtbank van oordeel is dat in ieder geval de geweldshandelingen op de hals/kaaklijn en de romp door verdachte zijn verricht, is het niet van belang welke van de gedragingen uiteindelijk tot de dood heeft geleid.
Door de verdediging is met betrekking tot de onduidelijkheid over de precieze doodsoorzaak ook aangevoerd dat er discrepanties bestaan tussen de bevindingen van de patholoog en radioloog. De rechtbank overweegt ten aanzien van voornoemd verweer dat de deskundigen ieder vanuit hun eigen expertise het lichaam hebben onderzocht. Dat de deskundigen tot andere bevindingen komen is dan ook niet opvallend. Ten aanzien van doodsoorzaak zijn de deskundigen echter tot dezelfde conclusie gekomen. Uit de rapportages volgt ook dat de punten waarover overeenstemming moest worden bereikt, geen betrekking hadden op de doodsoorzaak. Daarnaast blijkt uit de aanvullende verklaring van de patholoog dat de discrepantie die mogelijk tussen de deskundigen blijft bestaan, namelijk het al dan niet bestaan van een klaplong, niet van invloed is het oordeel over de doodsoorzaak.
Uit voornoemde aanvullende verklaring volgt ook dat de vastgestelde oude breuken evenmin een rol van betekenis hebben gespeeld bij het intreden van de dood.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van Tramadol mogelijk een rol heeft gespeeld bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank heeft geconstateerd dat door de toxicoloog een hoge hoeveelheid Tramadol in het bloed van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen. Door de toxicoloog is echter geconcludeerd dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer] niet door haar gebruik van geneesmiddelen kan worden verklaard (zie pagina 53 van het forensisch dossier). De patholoog heeft eveneens aangegeven dat het aantreffen van de Tramadol niet leidt tot een ander inzicht ten aanzien van de doodsoorzaak (zie pagina 42 van het forensisch dossier). De rechtbank concludeert dan ook dat het gebruik van Tramadol niet leidt tot een reële mogelijkheid als gevolg waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden.
Opzet op de dood
Door de verdediging is aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van mevrouw [slachtoffer] ontbreekt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte onder meer (samen)drukkend geweld op hals/kaaklijn van mevrouw [slachtoffer] heeft uitgeoefend. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Daarnaast geldt naar algemene ervaringsregels dat het uitoefenen van geweld op de hals kan leiden tot zuurstofgebrek en daarmee tot de dood. De rechtbank is van oordeel dat het toepaste geweld naar hun uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet had op de dood van mevrouw [slachtoffer] . Het verweer van de verdediging dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood ontbreekt, wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan doodslag van mevrouw [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Primair
in de periode van 23 oktober 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Utrecht, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer]
- op/tegen de hals gestompt en/of geslagen en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
Subsidiair
op meer tijdstippen in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen,
- op/tegen het hoofd en de romp en armen en benen, heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, en
- heeft geduwd
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:doodslag
feit 2 subsidiair:mishandeling, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de rapportages of anderszins is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van het voorarrest. Ook heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte ter beschikking te stellen voor een ongemaximeerde duur en met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis rekening gehouden met de bevindingen van de deskundigen in het PBC-rapport, de door hen vastgestelde persoonlijkheidsstoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte. De officier van justitie neemt de conclusie van de deskundigen over dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat een verplichte behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, met een (beperkte) gevangenisstraf met eventueel een voorwaardelijk deel kan worden volstaan. In het kader van het voorwaardelijke strafdeel kunnen aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd, in de vorm van reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling.
Gelet op de slechts beperkte medewerking van verdachte aan het onderzoek en de stressvolle situatie in het PBC, is de verdediging van mening dat het rapport een onjuist, onvolledig en vertekend beeld geeft. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat de deskundigen ten onrechte tot de aanbeveling zijn gekomen om aan verdachte een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Doordat verdachte wel degelijk openstaat voor behandeling en bij hem sprake is van (enig) zelfinzicht en probleembesef, is de verdediging van mening dat kan worden volstaan met een behandeling in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel dat met een terbeschikkingstelling met voorwaarden kan worden volstaan. Geheel subsidiair wordt verzocht om de beslissing over de strafoplegging aan te houden en nader onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op een gruwelijke wijze een einde gemaakt aan het leven van zijn schoonmoeder, mevrouw [slachtoffer] .
Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] het hoogst denkbare goed, te weten haar leven, ontnomen. Daarnaast blijkt uit zowel de letselverklaring als de verklaringen van de medeverdachten en verdachte zelf, dat aan de dood van mevrouw [slachtoffer] een lange periode van zeer ernstig geweld, bedreigingen en vernederingen vooraf ging. Verdachte heeft niet alleen het leven van mevrouw [slachtoffer] ontnomen, maar ook de laatste weken van haar leven - naar moet worden aangenomen - welhaast ondraaglijk gemaakt. Mevrouw [slachtoffer] moet lange tijd met onvoorstelbare gevoelens van pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet hebben geleefd.
Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat de voorvalllen in de woning van mevrouw [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. De eigen woning is bij uitstek de aangewezen plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. De omstandigheid dat mevrouw [slachtoffer] de verdachten onderdak heeft geboden toen zij dat nodig hadden en verdachte vervolgens door zijn handelen op brute wijze misbruik heeft gemaakt van de welwillendheid van mevrouw [slachtoffer] , maakt het des te erger.
Verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht zoals ook is gebleken uit de verklaring die namens [nabestaande] , de jongste dochter van mevrouw [slachtoffer] , tijdens de zitting is voorgedragen. Het behoeft geen betoog dat de gedragingen van verdachte tot onrust en verontwaardiging in de samenleving hebben geleid.
Verdachte heeft gedurende het onderzoek geen openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De mishandelingen zijn weliswaar door verdachte erkend, maar verdachte lijkt daar geen oprechte spijt van te hebben nu hij nog steeds denkt dat hij vergiftigd is door zijn schoonmoeder. Over wat zich in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 heeft afgespeeld, heeft verdachte niet de waarheid verklaard. Ook dit draagt bij aan het leed dat bij de nabestaanden is veroorzaakt, nu zij nog steeds niet precies weten wat zich die bewuste nacht heeft voorgedaan.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de strafoplegging heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal niet in het voordeel of nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de hiervoor genoemde PBC-rapportage.
Door de verdediging is verzocht om nader onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het PBC-rapport een onjuist, onvolledig en vertekend beeld geeft. De rechtbank heeft tijdens de regiezitting al geoordeeld dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd waar de onjuistheid, onvolledigheid en het vertekende beeld uit zouden bestaan. Door de verdediging zijn geen nieuwe omstandigheden aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om opnieuw onderzoek naar de persoon van verdachte te verrichten en wijst het verzoek af.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen in de PBC-rapportage hebben geconcludeerd dat verdachte een zeer ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft, waarbij er een veelheid aan met name antisociale en borderline kenmerken kunnen worden onderscheiden. Ook wordt bij verdachte een psychotische kwetsbaarheid en verslavingsgevoeligheid vastgesteld. Er wordt een behoorlijke doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek verondersteld in de ten laste gelegde feiten. De bij verdachte geconstateerde krenkbaarheid, achterdocht, impulsiviteit en snel oplopende heftige gevoelens van woede komen voort uit zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis en maken hem kwetsbaar om, gecombineerd met een gebrekkige empathie en externaliserende houding, snel en verhoogd agressief te reageren. Deze kenmerken zullen het gedrag van verdachte tijdens de ten laste gelegde feiten deels hebben gestuurd, waardoor wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Door de deskundigen wordt het risico op herhaling van gewelddadig gedrag als hoog ingeschat, indien verdachte onbehandeld in de maatschappij zou terugkeren.
Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij graag hulp wil bij zijn agressieproblematiek, is zijn zelfinzicht zeer beperkt aanwezig. Verder kan er nauwelijks gesproken worden van enig ziektebesef. Verdachte heeft een grote mate van vijandigheid ten opzichte van autoriteiten en gebleken is dat verdachte niet in staat is om iets van een ander aan te nemen of zich aan anderen te conformeren. Gelet op het hoge risicoprofiel van verdachte en zijn zorgprognose, achten de deskundigen het noodzakelijk dat aan verdachte een langdurige verplichte behandeling wordt opgelegd om het risico op herhaling van gewelddadig gedrag duurzaam te verlagen.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een tbs met dwangverpleging op te leggen, omdat verdachte niet in staat wordt geacht om zich binnen een voorwaardelijk kader aan door anderen gestelde voorwaarden te kunnen houden.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het voortgangsverslag van verdachte tijdens zijn detentie, opgesteld door GZ-psycholoog dr. A. Pruijssers op 5 juli 2019. Uit het voortgangsverslag volgt dat het verblijf van verdachte in PPC Zaanstad goed verloopt. De GZ-psycholoog stelt vast dat op valt dat verdachte zich voortdurend probeert te beheersen en er een onderhuidse spanning en woede merkbaar is. Daarnaast is bij verdachte merkbaar dat sprake is van een snelle krenkbaarheid en het ontbreken van vertrouwen in de hulpverlening.
Op te leggen straf
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en neemt deze over, waarbij zij net als de deskundigen verdachte voor beide feiten verminderd toerekeningsvatbaar acht. De verminderde toerekeningsvatbaarheid zal de rechtbank als strafverminderende omstandigheid meewegen voor de op te leggen gevangenisstraf.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet anders dan met de oplegging van een zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Gelet op de zeer ernstige persoonlijkheidsproblematiek en het hoge recidiverisico indien verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij, zal de rechtbank daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen vereisen het opleggen van die maatregel. De rechtbank bepaalt hierbij dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging ongemaximeerd zal zijn, nu de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en de oplegging van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld enbeveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd, ongemaximeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.D.M. Osinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] gepleegd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan haar moeder [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het neusbeen en/of een breuk van het strottenhoofd en/of een of meer ribbreuken, heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de hals te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de romp te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden,
althans een of meer geweldshandeling(en) tegen die [slachtoffer] te plegen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar moeder [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd;
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het strottenhoofd en tongbeen en/of een of meer ribbreuk(en), heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen) op/tegen hoofd en/of romp en/of armen en/of benen, althans het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of
- met kracht vast te pakken en/of te duwen en/of te gooien;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen) op/tegen het hoofd en/of de romp en/of armen en/of benen, althans het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, en/of
- met kracht heeft vastgepakt en/of geduwd en/of gegooid,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het strottenhoofd en tongbeen en/of een of meer ribbreuk(en), ten gevolge heeft gehad;
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 20 maart 2018, 24 september 2018, 29 mei 2019, onderzoek 31Azie17 / MD4R017118, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, District Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 1760 en het Forensisch Dossier opgemaakt in voornoemd onderzoek en door voornoemde eenheid op 20 september 2018, doorgenummerd 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het relaas proces-verbaal, p. 6.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, werkzaam bij het NFI, p. 59 van het forensisch onderzoek.
4.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 813.
5.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 817.
6.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 822.
7.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 823.
8.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 833.
9.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 juli 2019.
10.Het proces-verbaal van bevindingen uitlezen sd uit Ninentendo DS, p. 740.
11.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek SD Card AAKE2885NL, p. 726
12.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek SD Card AAKE2885NL, p. 726.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 20 maart 2018, 24 september 2018, 29 mei 2019, onderzoek 31Azie17 / MD4R017118, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, District Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 1760 en het Forensisch Dossier opgemaakt in voornoemd onderzoek en door voornoemde eenheid op 20 september 2018, doorgenummerd 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 59 van het forensisch dossier.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 61 van het forensisch dossier.
17.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 60 van het forensisch dossier.
18.Zie schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend bericht d.d. 25 mei 2018 van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 41 van het forensisch dossier.
19.Zie schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend bericht d.d. 25 mei 2018 van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 41 van het forensisch dossier.
20.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 59 van het forensisch dossier.
21.Het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 9-10 van het forensisch dossier.
22.Het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 11 van het forensisch dossier.
23.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van (aanvullend) DNA-onderzoek van het NFI, p. 252 van het forensisch dossier.
24.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van (aanvullend) DNA-onderzoek van het NFI, p. 253 van het forensisch dossier.
25.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van (aanvullend) DNA-onderzoek van het NFI, p. 254 van het forensisch dossier.
26.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 813.
27.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 826.
28.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 879.
29.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 880.
30.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 882.
31.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek SD Kaart AAJT6504NL, p. 714.
32.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek SD Kaart AAJT6504NL, p. 715.
33.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 813.
34.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 817.
35.Het proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] , p. 818.