4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
GBA [adres] [woonplaats]
Op het adres staan de volgende personen ingeschreven:
[slachtoffer] , geboren op [1959] te [geboorteplaats] (overledene)
[nabestaande] , geboren op [1991] te [woonplaats]
[medeverdachte 1] , geboren op [1986] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 2] , geboren op [1987] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 3] , geboren op [1975] te [geboorteplaats]
(…)
[verdachte] (…) verblijft op de [adres] .
Door de patholoog is tijdens het onderzoek aan lichaam van mevrouw [slachtoffer] het volgende bevonden:
“
Bij sectie werden verspreid op het lichaam meerdere letsels vastgesteld. (…) In de onderhavige zaak waren de bloeduitstortingen (…) trauma-gerelateerde letsels.”
Verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor op 1 november 2017 verklaard:
“
V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte
V: Vertel eens hoe kwam moeder aan die blauwe plekken, wat gebeurde er nou want dat zat je te vertellen.
A: Ja ik heb geschopt. Ik heb geschopt op haar arm, ik heb haar een platte hand gegeven in haar gezicht, en ik heb haar zeker een keer goeie duw gegeven ja.
(…) V: Maar wanneer was dit dan?
(…) A: Nee dat is ander halve week geleden denk ik zo ongeveer (…) of een week zoiets (…)
V: En in welke ruimte was dat van het huis?
A: In de huiskamer(…)
V: Wat was er (…) aan haar te zien want ze had klappen gehad,
A: Ja ze had blauwe plekken (…)
V: Waar had ze die blauwe plekken?
A: Blauwe plekken overal eigenlijk.(…) Ik heb blauwe plekken op haar benen gezien, op haar armen gezien, in haar gezicht gezien, en achteraf heb ik op haar rug ook gezien. (…) die dag daarna besefte ik kanker ik heb die schoppen gegeven (…).
V: (…) als je nu terug denkt aan de klappen en de schoppen die er gebeurd zijn, waar op haar lichaam zijn die terecht gekomen (…)?
A: Van mij op haar benen, op haar arm, en haar gezicht.”
Tijdens de zitting op 17 juli 2019 heeft verdachte - zakelijk weergegeven - verklaard:
“
Het is zeer zeker weleens vaker voorgekomen dat ik mevrouw [slachtoffer] sloeg.”
Tijdens het onderzoek zijn door de politie verschillende gegevensdragers in beslag genomen en ten aanzien waarvan onder meer het volgende is bevonden:
“
Film 12-09-2017 23:33 uur
(…) [verdachte] zegt die blauw oog heb ik inderdaad gegeven, maar jou moeder heeft gif in ons eten gedaan.
Film 21-09-2017 17:25 uur
(…) [verdachte] zegt dat mevrouw [slachtoffer] een tik heeft gehad, maar niet voor niets.
Film 24-09-2017 00.01 uur
Opname van een gesprek tussen [verdachte] en Mevrouw [slachtoffer] . [verdachte] zegt dat hij gisteren uit ontploffing een paar stoten heeft uitgedeeld omdat er rattengif gehaald was.”
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Vrijspraak zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
De rechtbank heeft geconstateerd dat onder meer een radioloog en patholoog onderzoek hebben verricht aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] . Tijdens de onderzoeken zijn door de radioloog en patholoog diverse letsels en fracturen waargenomen, waaronder gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of voornoemd letsel aan de geweldshandelingen van verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij mevrouw [slachtoffer] meerdere malen heeft mishandeld en dat hij haar daarbij zowel heeft geschopt als geslagen. Door [nabestaande] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is in algemene zin verklaard dat dit met kracht gebeurde. Op basis van overtuiging is de conclusie dan al snel getrokken dat het eigenlijk niet anders kan, dan dat verdachte verantwoordelijk is voor de bij mevrouw [slachtoffer] geconstateerde breuken. De rechtbank kan echter alleen tot een veroordeling komen op basis van voldoende wettig bewijs. In het onderhavige geval kan, met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat het genoemde letsel door verdachte tijdens de ten laste gelegde periode, 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017, is veroorzaakt. Uit het letseldateringsonderzoek dat door de patholoog is verricht blijkt namelijk dat sprake is van zowel recent als oud letsel. Een precieze datum waarop de gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen zijn veroorzaakt valt niet te geven. Evenmin kan worden vastgesteld of het letsel een gevolg is van de geweldshandelingen die door de verdachte zijn verricht omdat in de filmpjes, de getuigenverklaring van [nabestaande] en de verklaring van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] alleen in heel algemene zin en – voor wat betreft de verklaringen – wisselend wordt gesproken over het geweld van verdachte in de richting van mevrouw [slachtoffer] . Daarin wordt niet duidelijk en concreet welke geweldshandelingen door verdachte werden verricht, met welke kracht dit ging en wat de gevolgen daarvan waren.
Nu niet kan worden vastgesteld of het letsel zoals in de tenlastelegging is opgenomen door verdachte is veroorzaakt, dan wel dat verdachte daar een substantiële bijdrage aan heeft geleverd, wordt verdachte wegens het ontbreken van wettig bewijs van het onder feit 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Zoals hiervoor is besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het veroorzaken van het in de tenlastelegging opgenomen letsel. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het onderdeel dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft gehad.
Mishandelingen
De rechtbank acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meerdere keren mishandelen van mevrouw [slachtoffer] , hetgeen ook door verdachte is bekend.
Gezien de formulering van de tenlastelegging is de rechtbank tot slot van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte op meer tijdstippen in die periode deze mishandelingen tezamen met anderen heeft gepleegd, zodat verdachte van dat gedeelte dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 meerdere malen mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Op grond van het dossier en hetgeen tijdens de terechtzittingen is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 oktober 2017 is in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , het levenloze lichaam van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen.
Aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] is pathologisch onderzoek verricht. Door de patholoog is het volgende geconcludeerd:
“
Bij sectie werden verspreid op het lichaam meerdere letsels vastgesteld.
Het intreden van de dood van [slachtoffer] , 58 jaren oud, wordt verklaard door de
gevolgen van: ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend geweld of (samen)drukkend geweld op de neus en de mond; uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals/kaaklijn, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld; of uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de romp of (samen)drukkend geweld op romp; elk op zich of in combinatie.
Het intreden van de dood wordt vooralsnog verklaard door algehele weefselschade door zuurstofgebrek en/of reflectoire hartritmestoornissen, opgetreden door de bovengenoemde geweldsvormen.”
Over het moment waarop het letsel is ontstaan, is gerapporteerd:
“
Letseldateringsonderzoek werd verricht in het VUmc. (…) Op basis van dit onderzoek kunnen de onderzochte letsels als volgt worden ingedeeld:
(…) Letsels cassetteE (buik) en F (hals/kaaklijn rechts): meerdere minuten tot enkele tientallenminuten voor het overlijden ontstaan.”
Tijdens het onderzoek aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] is de hals bemonsterd.De bemonstering is veiliggesteld onder SIN AAIX3980NL.
Ten aanzien van de bemonstering van de hals is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gerapporteerd:
“
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
(…) - aanvraag 008 -
AAIX3980NL#02 bemonstering van de hals van het slachtoffer [slachtoffer]
Aanvraag 008
Bemonstering AAIX3980NL#02
Van het DNA in deze bemonstering is na aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel
verkregen van minimaal twee personen, waarvan minimaal één vrouw en minimaal één man. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een vrouw. Daarnaast
zijn in het DNA-mengprofiel DNA-nevenkenmerken zichtbaar die afkomstig zijn van
minimaal één man.
Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met het afgeleide DNA hoofdprofiel.
(…) Op grond van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek met de DNA nevenkenmerken is ten aanzien van de verdachten geconcludeerd dat:
1. verdachte [verdachte] donor kan zijn van een relatief kleine hoeveelheid DNA in deze
bemonstering;
2. er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van DNA van de overige verdachten in
deze bemonstering
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (…) van de gevonden overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAIX3980NL#02 zijn de volgende aannames gedaan:
1. de bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van twee personen;
2. de bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van het slachtoffer [slachtoffer] .
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1:
De bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] .
Hvpothese 2:
De bemonstering AAIX3980NL#02 bevat DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en een
willekeurig gekozen onbekende persoon (niet verwant aan het slachtoffer [slachtoffer] of
verdachte [verdachte] ).
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAIX3980NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.”
Tijdens het politieverhoor op 1 november 2017 heeft verdachte verklaard:
“
V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte
A: de aller laatste dag dat ik haar in levenden lijve heb gezien (…) ze zegt welterusten (…) en later ben ik terug gegaan naar haar kamer (…)
V: Wie was er bij jou toen jij bij haar was op de slaapkamer?
A: Ik alleen was daar. Ik alleen (…).
V: Ja, toen jij in gesprek was bij moeder op de kamer waar ze lag (…) Waar waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] toen?
A: Naar mijn weten op hun eigen kamer.
(…) V: En hoe zat het met [medeverdachte 2] en [nabestaande] ?
A: Die waren in de slaapkamer.
(…) V: Hoe laat was het toen ongeveer?
(…) A: Volgens mij dat ik naar bed ging die dag. Iets van twaalf uur half één of één uur.”
Over de ochtend erna, dinsdag 24 oktober 2017, verklaart verdachte tijdens zijn verhoor:
“
A: (…) ik ben half acht vroeg wakker geworden(…) ben gaan douchen en ik ben naar mevrouw [slachtoffer] gegaan.
A: (…) Ik heb de deur open gemaakt en toen zag ik haar liggen.”
Tijdens het onderzoek zijn door de politie verschillende gegevensdragers in beslag genomen.
Op de SD kaart van verdachte zijn meerdere video’s aangetroffen. Door de verbalisant wordt een korte toelichting gegeven:
“
Tijd: 24-06-201723:43
Bestandsnaam: 20170624_233759.mp4
Omschrijving: [medeverdachte 2] zou zich verslikt hebben in broodje. (…) [verdachte] zegt dat hij bereid is mevrouw [slachtoffer] d’r keel dicht te knijpen net zolang als de dochter geen adem heeft gehad. [verdachte] zegt dat hij een fout gaat maken als hij te lang bij mevrouw [slachtoffer] in de buurt is.”
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 1 november 2017 verklaard:
“
V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte
A: (…) dat is anderhalve week geleden denk ik zo ongeveer (…) of een week zoiets
(…) ik was zo wit heet die dag, zo woedend dat ik haar die dag wel echt om kon leggen. Letterlijk en figuurlijk, als ik een pistool had gehad, had ik zo een kogel door dr hoofd gemaaid, serieus, geen grap dit, geen grap.”
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Inleiding
Verdachte woonde samen met de medeverdachten, de verstandelijk beperkte [nabestaande] en mevrouw [slachtoffer] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Mevrouw [slachtoffer] is in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 tussen kwart voor twaalf ’s nachts en half één ’s nachts naar bed gegaan. Op dat moment bevonden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zich in de woonkamer en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bevonden zich in hun slaapkamer. Ook [medeverdachte 2] en [nabestaande] zijn naar hun slaapkamer gegaan. Vervolgens is verdachte naar de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] toegegaan en hebben zij met elkaar gesproken. Op 24 oktober 2017 rond acht uur ’s ochtends wordt mevrouw [slachtoffer] dood in haar bed aangetroffen. Door de patholoog is geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] is overleden ten gevolge van geweld op de neus en de mond, op de hals/kaaklijn of op de romp, elk op zich of in combinatie. Uit het rapport van de patholoog volgt daarnaast dat het letsel aan de hals/kaaklijn en buik meerdere tot enkele (tientallen) minuten voor het overlijden is ontstaan. Nu er geen enkele aanknopingspunten bestaan dat die nacht andere personen dan de bewoners in de woning aanwezig waren, of dat [nabestaande] bij de dood van haar moeder betrokken is, kan het niet anders dan dat mevrouw [slachtoffer] door een van de verdachten in de nacht van 23 oktober op 24 oktober 2017 om het leven is gebracht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is
wiemevrouw [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag het volgende meegewogen.
DNA op de hals
Op de hals van mevrouw [slachtoffer] is het DNA van verdachte aangetroffen. De verdediging heeft zich ten aanzien hiervan op het standpunt gesteld dat slechts een geringe hoeveelheid DNA is aangetroffen en dat het DNA mogelijk, omdat verdachte en mevrouw [slachtoffer] bij elkaar in huis woonden, door secundaire overdacht dan wel op een ander moment op de hals terecht is gekomen. Indien verdachte mevrouw [slachtoffer] zou hebben gewurgd, zou volgens de verdediging een grotere hoeveelheid DNA te verwachten zijn. Het DNA-bewijs kan daarom op geen enkele wijze redengevend zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij de dood van mevrouw [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat in de bemonstering van de hals een relatief grote hoeveelheid DNA aanwezig is van mevrouw [slachtoffer] en een relatief geringe hoeveelheid DNA van verdachte. De hoeveelheid DNA van verdachte is afgezet ten opzichte van de hoeveelheid DNA van mevrouw [slachtoffer] . Dit leidt tot een verklaarbaar verschil in hoeveelheid, nu het lichaam van mevrouw [slachtoffer] is bemonsterd. Daarnaast zegt de hoeveelheid niet direct iets over de manier waarop het DNA op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] terecht is gekomen. Een geringe hoeveelheid DNA leidt dus niet per definitie tot de conclusie dat sprake is van secundaire overdracht. De stelling dat bij verwurging een grotere hoeveelheid DNA te verwachten is, gaat gelet op het voorgaande evenmin op.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Vaststaat dat DNA materiaal van verdachte op de hals van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen. De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, het wel degelijk redengevend dat juist op die plek het DNA van verdachte is aangetroffen. De rechtbank bekijkt het DNA materiaal immers niet als een losstaand gegeven maar beziet dit in samenhang met ander bewijs, in casu de bevindingen van de patholoog. Door de patholoog is vastgesteld dat het letsel op de hals van mevrouw [slachtoffer] meerdere tot enkele tientallen minuten voor haar dood is ontstaan en een van de mogelijke doodsoorzaken is. Aan de hand van voornoemde vaststellingen in onderling samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte was die het cruciale letsel heeft toegebracht en aldus bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken is geweest. Het standpunt van de verdediging dat het DNA materiaal op een ander moment of andere wijze, zoals door verdachte is gesteld als gevolg van een knuffel, daar terecht is gekomen en dat het aanwezige DNA-materiaal geen afdoende bewijs vormt voor het plegen van het geconstateerde geweld, acht de rechtbank onder verwijzing naar de combinatie van de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.
Wisselende verklaringen over nacht 23 op 24 oktober 2017
Daarnaast acht de rechtbank het relevant dat verdachte tegenstrijdige en wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat hij heeft gedaan in de nacht van 23 op 24 oktober 2017. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij vrijwel direct na het gesprek met mevrouw [slachtoffer] is gaan slapen en zijn slaapkamer niet uit is geweest. Als uit onderzoek blijkt dat hij om 02:03 uur ’s nachts nog een WhatsApp bericht aan zijn moeder heeft gestuurd, past verdachte zijn verklaring aan en verklaart dat hij dan toch wat later is gaan slapen dan hij heeft gedacht. Als vervolgens blijkt dat er nog telefonisch contact is geweest vanaf zijn telefoon, vertelt verdachte dat hij die nacht nog wat ‘filmpjes’ heeft besteld die ook nog bezorgd zijn. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting niet willen vertellen wat ‘filmpjes’ zijn, maar gelet op de door hem beschreven functie (hij wordt er alert van) heeft de rechtbank de sterke indruk dat het hier drugs betreft. Voorgaande betekent dat verdachte – in tegenstelling tot wat hij in eerste instantie heeft verklaard – wel degelijk nog zijn slaapkamer heeft verlaten.
Motief verdachte
In de overtuiging van de rechtbank weegt verder mee dat uit de hiervoor bij feit 2 gebruikte bewijsmiddelen – en met name de beschreven videofragmenten – blijkt dat verdachte in de weken voor de dood van mevrouw [slachtoffer] meerdere malen geweld in haar richting heeft uitgeoefend. Uit die filmpjes, en hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard, blijkt ook dat hij onder de indruk verkeerde dat mevrouw [slachtoffer] hem en medeverdachte [medeverdachte 2] vergiftigde met rattengif en dat hij hierover heel erg kwaad was. Naar eigen zeggen was hij zo kwaad dat hij haar wel kon “omleggen”. Ook heeft verdachte vier maanden voor de dood van mevrouw [slachtoffer] gedreigd om de keel van mevrouw [slachtoffer] dicht te knijpen.
Geen alternatief scenario
Zoals hiervoor is overwogen, kan het niet anders dan dat één van de verdachten in deze zaak verantwoordelijk is voor de dood van mevrouw [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 oktober 2017. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de medeverdachten bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken zijn geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hun verklaringen dat zij de hele nacht op hun slaapkamer zijn geweest en van geen van de medeverdachten is onverklaarbaar DNA materiaal op de bemonsterde plekken op het lichaam van mevrouw [slachtoffer] aangetroffen.
Tussenconclusie
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, bewezen dat verdachte in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 geweld heeft uitgeoefend in de richting van mevrouw [slachtoffer] . Hoewel enkel DNA op de hals van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het geweld op de romp heeft uitgeoefend. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan dat zowel het letsel bij de hals als het letsel bij de romp meerdere tot enkele tientallen minuten voor het overlijden zijn ontstaan. Nu er geen aanknopingspunten zijn dat anderen bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken zijn geweest, komt de rechtbank tot de conclusie dat ook deze handelingen door verdachte zijn verricht.
De causaliteit tussen geweld en de dood
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de dood redelijkerwijs het gevolg is van de gedraging van verdachte, nu niet kan worden vastgesteld welk geweld de dood heeft veroorzaakt en wanneer het geweld is toegebracht. Daarnaast kunnen andere omstandigheden, te weten ouder letsel en de verminderde conditie van mevrouw [slachtoffer] , aan de dood hebben bijgedragen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde rapportage van de patholoog. Door de patholoog wordt geconcludeerd dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer] kan worden verklaard door de gevolgen van het geweld op de neus en de mond, geweld op de hals/kaaklijn of geweld op de romp, elk op zich of in combinatie. Nu de rechtbank van oordeel is dat in ieder geval de geweldshandelingen op de hals/kaaklijn en de romp door verdachte zijn verricht, is het niet van belang welke van de gedragingen uiteindelijk tot de dood heeft geleid.
Door de verdediging is met betrekking tot de onduidelijkheid over de precieze doodsoorzaak ook aangevoerd dat er discrepanties bestaan tussen de bevindingen van de patholoog en radioloog. De rechtbank overweegt ten aanzien van voornoemd verweer dat de deskundigen ieder vanuit hun eigen expertise het lichaam hebben onderzocht. Dat de deskundigen tot andere bevindingen komen is dan ook niet opvallend. Ten aanzien van doodsoorzaak zijn de deskundigen echter tot dezelfde conclusie gekomen. Uit de rapportages volgt ook dat de punten waarover overeenstemming moest worden bereikt, geen betrekking hadden op de doodsoorzaak. Daarnaast blijkt uit de aanvullende verklaring van de patholoog dat de discrepantie die mogelijk tussen de deskundigen blijft bestaan, namelijk het al dan niet bestaan van een klaplong, niet van invloed is het oordeel over de doodsoorzaak.
Uit voornoemde aanvullende verklaring volgt ook dat de vastgestelde oude breuken evenmin een rol van betekenis hebben gespeeld bij het intreden van de dood.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van Tramadol mogelijk een rol heeft gespeeld bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank heeft geconstateerd dat door de toxicoloog een hoge hoeveelheid Tramadol in het bloed van mevrouw [slachtoffer] is aangetroffen. Door de toxicoloog is echter geconcludeerd dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer] niet door haar gebruik van geneesmiddelen kan worden verklaard (zie pagina 53 van het forensisch dossier). De patholoog heeft eveneens aangegeven dat het aantreffen van de Tramadol niet leidt tot een ander inzicht ten aanzien van de doodsoorzaak (zie pagina 42 van het forensisch dossier). De rechtbank concludeert dan ook dat het gebruik van Tramadol niet leidt tot een reële mogelijkheid als gevolg waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden.
Opzet op de dood
Door de verdediging is aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van mevrouw [slachtoffer] ontbreekt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte onder meer (samen)drukkend geweld op hals/kaaklijn van mevrouw [slachtoffer] heeft uitgeoefend. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Daarnaast geldt naar algemene ervaringsregels dat het uitoefenen van geweld op de hals kan leiden tot zuurstofgebrek en daarmee tot de dood. De rechtbank is van oordeel dat het toepaste geweld naar hun uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet had op de dood van mevrouw [slachtoffer] . Het verweer van de verdediging dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood ontbreekt, wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan doodslag van mevrouw [slachtoffer] .