5.2De taxateur van verweerder heeft de daadwerkelijk door eiseres voor het object overeengekomen en betaalde huur als brutohuurwaarde van het object in aanmerking genomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verhuurder van het object en eiseres financieel en organisatorisch verbonden lichamen zijn en dat de verhuurder geen commercieel handelende belegger is. Onder die omstandigheden kan, behoudens bewijs van het tegendeel, dat niet in het geding is gebracht, de tussen verhuurder en eiseres overeengekomen huur bij de toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode naar het oordeel van de rechtbank niet als brutohuurwaarde worden gebruikt.
Verweerder heeft de brutohuurwaarde niet (mede) met andere marktgegevens en/of daarmee vergelijkbare waarderelevante, voor de rechtbank toetsbare gegevens onderbouwd.
Gelet op het vorenoverwogene ontbreekt een essentieel element in de onderbouwing van de marktwaarde met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode, te weten een marktconforme huurwaarde. Aan de beoordeling van de door verweerder gehanteerde brutohuurwaardekapitalisatiefactor komt de rechtbank dan niet toe.
Ook overigens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestane marktwaarde van € 6.272.000,- niet te hoog is.
6. Indien verweerder – voor het geval de rechtbank, anders dan hiervoor is verondersteld, belanghebbende zou volgen in diens standpunt dat de waarde van het object op de gecorrigeerde vervangingswaarde dient te worden bepaald – het standpunt inneemt dat de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object niet lager is dan de vastgestelde waarde van € 6.272.000,- , kan dit standpunt niet worden gevolgd, omdat het niet is onderbouwd met in het geding gebracht marktgegevens en/of andere waarderelevante gegevens, die dit standpunt kunnen dragen.
7. Omdat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd zal de rechtbank beoordelen of eiseres de door haar voorgestane waarde van € 4.679.000,- aannemelijk heeft gemaakt. Ter onderbouwing van de door haar voorgestane waarde heeft eiseres verwezen naar het taxatierapport van 23 mei 2019 van [B] , taxateur bij [bedrijfsnaam] B.V. Verweerder heeft ter zitting verklaard geen opmerkingen te hebben met betrekking tot dit taxatierapport en de daarin bepaalde waarde van het object. De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder dit rapport niet betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres de door haar voorgestane waarde voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt daarom het standpunt van eiseres.
8. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de waarde van het object op de waardepeildatum nader vaststellen op € 4.679.000.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.532,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 254,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
10. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van € 1.531,-, inclusief omzetbelasting, voor de kosten van het door haar ingebrachte taxatierapport. Zij baseert zich daarvoor op een totaal van 11 uren en een uurtarief van € 115,-.
Onder verwijzing naar de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties’ stelt de rechtbank de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft moeten maken voor het opstellen van een taxatierapport op
€ 1.531,-. Uitgegaan wordt daarbij van 11 uur voor de opname ter plaatse en het opstellen van een taxatierapport. De rechtbank gaat daarbij uit van het uurtarief van € 115,- per uur, omdat sprake is van een taxatie van een incourante niet-woning en het uurtarief niet hoger is dan het maximum tarief op grond van het Bpb. Het bedrag van € 115,- per uur wordt verhoogd met de ter zake verschuldigde omzetbelasting.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.