ECLI:NL:RBMNE:2019:3704
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- K.J. Veenstra
- H.E. Spruit
- V. Kool
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing vordering inbewaringstelling wegens belaging en contactverbod
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 28 juni 2019, die de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte had afgewezen. De verdachte, geboren in 1962, had eerder een contactverbod opgelegd gekregen in verband met belaging van een persoon genaamd [A]. De rechter-commissaris oordeelde dat de vordering tot inbewaringstelling in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, omdat er geen nieuwe feiten waren die de verdenking van belaging onderbouwden. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat de rechter-commissaris de situatie verkeerd had beoordeeld.
De rechtbank overwoog dat de vordering tot inbewaringstelling een nieuwe strafrechtelijke procedure opende, die niet in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de inbewaringstelling, gezien de ernstige verdenking van belaging en de risico's voor de maatschappelijke veiligheid. De rechtbank vernietigde de beslissing van de rechter-commissaris en beval de bewaring van de verdachte voor een termijn van 14 dagen, met inachtneming van de Penitentiaire Beginselenwet.
De rechtbank benadrukte dat de eerdere veroordeling van de verdachte en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel relevant waren voor de beoordeling van de huidige vordering. De beslissing van de rechtbank werd genomen in het belang van de veiligheid van de betrokken personen en de maatschappij.