ECLI:NL:RBMNE:2019:3704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
16/152833-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vordering inbewaringstelling wegens belaging en contactverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 28 juni 2019, die de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte had afgewezen. De verdachte, geboren in 1962, had eerder een contactverbod opgelegd gekregen in verband met belaging van een persoon genaamd [A]. De rechter-commissaris oordeelde dat de vordering tot inbewaringstelling in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, omdat er geen nieuwe feiten waren die de verdenking van belaging onderbouwden. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat de rechter-commissaris de situatie verkeerd had beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat de vordering tot inbewaringstelling een nieuwe strafrechtelijke procedure opende, die niet in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de inbewaringstelling, gezien de ernstige verdenking van belaging en de risico's voor de maatschappelijke veiligheid. De rechtbank vernietigde de beslissing van de rechter-commissaris en beval de bewaring van de verdachte voor een termijn van 14 dagen, met inachtneming van de Penitentiaire Beginselenwet.

De rechtbank benadrukte dat de eerdere veroordeling van de verdachte en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel relevant waren voor de beoordeling van de huidige vordering. De beslissing van de rechtbank werd genomen in het belang van de veiligheid van de betrokken personen en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
LOCATIE UTRECHT
Parketnummer: 16/152833-19
Beschikking in hoger beroep
De rechtbank Midden-Nederland, meervoudige raadkamer;
gelet op het hoger beroep van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 8 juli 2019, ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 28 juni 2019 tot afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
gehoord de officier van justitie en de raadsman van verdachte, mr. F. Visser, advocaat te Visser.

Overweegt als volgt:

De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 28 juni 2019 de door de officier van justitie ingediende vordering tot inbewaringstelling afgewezen. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat
de vordering inbewaringstelling ziet op artikel 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), kortweg belaging van [A] . Verdachte is op 20 maart 2019 door de politierechter vanwege belaging tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, te weten een contactverbod met [A] opgelegd. Nadien is tweemaal een vordering ex artikel 38x Sr toegewezen, omdat verdachte het opgelegde contactverbod overtrad.
Voorts heeft de rechter-commissaris geconstateerd dat geen nieuwe feiten ten grondslag worden gelegd aan de verdenking van belaging, waarop de vordering tot inbewaringstelling ziet. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat met het contactverbod hetzelfde belang wordt gediend als met artikel 285b Sr, waardoor sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel. De rechter-commissaris zag daarin aanleiding om de vordering inbewaringstelling af te wijzen.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris om de vordering tot inbewaringstelling af te wijzen. De officier van justitie heeft daartoe een appelschriftuur d.d. 8 juli 2019 overgelegd. De officier van justitie heeft in zijn appelmemorie toegelicht dat hij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris dat sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. Voor een situatie waarop artikel 68 Sr ziet is een materiële einduitspraak in de zin van artikel 350-352 Sv vereist. Een toewijzing van een vordering ex artikel 38x lid 2 Sr is niet zo’n materiële einduitspraak, maar een sequeel van de vervolging ter zake van het feit dat tot de oplegging van de maatregel leidde. Als geen sprake is van een eerste vervolging kan dus ook het woord ‘andermaal’ uit artikel 68 Sr niet van toepassing zijn.
De raadsman heeft in raadkamer primair verzocht de zaak aan te houden. Het appelschriftuur is omvangrijk, met verwijzing naar jurisprudentie en literatuur. De verdediging dient in de gelegenheid gesteld te worden hierop te reageren door eveneens jurisprudentie- en literatuuronderzoek te doen en dit vervolgens in een pleitnota aan de raadkamer voor te leggen.
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de rechter-commissaris, op basis van het arrest van het Hof Amsterdam van 9 oktober 2018, tot de juiste beslissing is gekomen. Dit arrest is niet vernietigd en daarom leidend voor de te nemen beslissing in de onderhavige zaak. Hierin komt het hof in een vergelijkbare situatie tot de conclusie dat het gaat om een nieuwe behandeling van hetzelfde feitencomplex en beslist dan dit in strijd is met de goede procesorde. Dat oordeel heeft de rechter-commissaris terecht gevolgd.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het appelschriftuur omvangrijk is en dit zich moeilijk laat verenigen met de summiere toets die in raadkamer wordt aangelegd. Dat maakt dat het juister zou zijn als de rechtbank een standpunt inneemt over deze kwestie, naar aanleiding van een preliminair verweer op de inhoudelijke zitting.
Ook is de raadsman van oordeel dat het te ver strekt om verdachte in een zaak als de onderhavige in voorlopige hechtenis te zetten, nu er twijfel bestaat over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, de rechter-commissaris die vraag ook negatief heeft beantwoord en gelet op het arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het risico dat alsnog te zijner tijd tot een ander oordeel zal worden gekomen is te groot.
Uiterst subsidiair is de raadsman van oordeel dat artikel 67a lid 3 Sv aan de orde is, zoals hij ook bij de rechter-commissaris heeft betoogd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen. Het appelschriftuur is door het openbaar ministerie op 8 juli 2019 in het advocatenportaal gezet, zodat de raadsman voldoende gelegenheid heeft gehad zich voor te bereiden op de behandeling van dit hoger beroep in raadkamer van 11 juli 2019.
Bij onherroepelijk vonnis van 20 maart 2019 heeft de politierechter ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 2 jaren. Dit betreft een contactverbod met [A] . Nadien is tweemaal een vordering ex artikel 38x Sr toegewezen, omdat verdachte het opgelegde contactverbod overtrad. Hij heeft tweemaal 7 dagen in vervangende hechtenis verbleven. Vervolgens vorderde de officier van justitie de inbewaringstelling in verband met verdenking van belaging van [A] , in de zin van artikel 285b Sr. Deze situatie ziet derhalve op twee strafrechtelijke procedures, waardoor in principe getoetst dient te worden aan artikel 68 Sr, het ne bis in idem-beginsel.
Met het indienen van de vordering inbewaringstelling is naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe strafrechtelijke procedure gestart. Een procedure die ziet op de verdenking van belaging en derhalve een ander verwijt dan de overtreding van een contactverbod. Schending van het ne bis in idem-beginsel is dan ook niet aan de orde.
In de casus waarop het arrest van het gerechtshof Amsterdam ziet betrof de verdenking beide keren, zowel bij de vrijheidsbeperkende maatregel als bij het feit waarop de voorlopige hechtenis zag, de overtreding van een gebiedsverbod. Dat maakt de onderhavige casus wezenlijk anders. Bovendien is geen sprake van bestendige jurisprudentie omtrent deze situatie. Dat het arrest niet is vernietigd, zoals door de raadsman aangevoerd, laat onverlet dat mogelijk wel cassatie is ingesteld.
Dit alles maakt dat de rechtbank in de onderhavige zaak tot een ander oordeel komt dan het gerechtshof en concludeert dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Voors is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een stevige verdenking voor belaging en dat sprake is van gronden, zoals bedoeld in artikel 67a lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Immers is er sprake van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, te weten:
 Er moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht;
Dit blijkt uit het gedrag van de verdachte, waaronder het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht, en uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de bewaring bevelen ten aanzien van de op de vordering tot inbewaringstelling vermelde feiten voor een termijn van 14 dagen.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv, ook niet als de raadsman daarbij heeft willen betrekken - naast de inverzekeringstelling- de tweemaal zeven dagen ondergane vervangende hechtenis. De rechtbank heeft hierbij gelet op de recente veroordeling en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

BESCHIKKENDE

De rechtbank:
Verklaart het hoger beroep van de officier van justitie gegrond;
Vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 28 juni 2019;
Beveelt de bewaring van verdachte ten aanzien van het op de vordering tot inbewaringstelling vermelde feit voor een termijn van 14 dagen en bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan met inachtneming van de Penitentiaire Beginselenwet.
Aldus gedaan te Utrecht op 12 juli 2019 door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, H.E. Spruit en V. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer als griffier.