ECLI:NL:RBMNE:2019:3677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
484199 / HA RK 19-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2019 een verzoek tot wraking behandeld. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.A.M. Bogaers, tegen mr. R. in 't Veld, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. De wraking was gebaseerd op twee gronden: ten eerste de weigering van de rechter om een pleitnota van de advocaat in ontvangst te nemen, en ten tweede de vermeende onjuiste weergave van de zaak in het proces-verbaal door de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en dat haar beslissing om de pleitnota niet toe te laten een procesbeslissing was die niet door de wrakingskamer kon worden getoetst. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en dat de gronden van verzoeker niet voldoende waren om te oordelen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19/567 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 484199 / HA RK 19-189
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
6 augustus 2019op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet Bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat mr. G.J.A.M. Bogaers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 11 juli 2019 in de zaak met zaaknummer UTR 19/567,
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter,
- de schriftelijke reactie van mr. Bogaers met bijlagen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 juli 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en zijn advocaat verschenen. De rechter is verschenen. De derde belanghebbende (het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren) is niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.
1.4.
Mr. Bogaers heeft na sluiting van de zitting een stuk met bijlagen gestuurd aan de wrakingskamer. Deze brief is na de sluiting van het onderzoek ter zitting ontvangen en blijft daarom buiten beschouwing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R. in ‘t Veld, behandelend rechter (hierna: de rechter) in de procedure met zaaknummer UTR 19/567. Het gaat om een ingesteld beroep tegen het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren (het college van B&W). Het college van B&W had verzoeker aangeschreven tot beëindiging van de bewoning en tot verwijdering van alle gebouwen op het perceel [adres] in [woonplaats] . In het besluit op bezwaar heeft het college van B&W beslist dat het bezwaar van verzoeker gegrond is en heeft het een persoonsgebonden gedoogbesluit ten aanzien van verzoeker genomen. Tegen dat besluit op bezwaar richt het beroep van verzoeker bij de rechtbank zich.
2.2.
Verzoeker heeft voor zijn verzoek tot wraking, kort gezegd, twee gronden aangevoerd. De rechter heeft ten eerste zijn advocaat ten onrechte niet toegestaan om een pleitnota in het geding te brengen. De rechter heeft de pleitaantekeningen aangemerkt als nieuw stuk dat elf dagen voor de zitting overgelegd had moeten worden. Volgens verzoeker is dat een onjuist standpunt omdat geen sprake is van een nieuw stuk. Dat sprake is van langdurig vast beleid om pleitnota’s te weigeren zoals de rechter zegt, klopt ook niet: bestuursrechters van rechtbank Midden-Nederland accepteren wel degelijk pleitaantekeningen ter zitting. De weigering om de pleitaantekeningen in ontvangst te nemen is in strijd met onder andere artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (‘effective remedy’). Ten tweede heeft de rechter in het proces-verbaal de samenvatting van de zaak onjuist weergegeven. De rechter heeft namelijk gezegd dat het gedoogbesluit van het college van burgemeester en wethouders in het voordeel is van verzoeker, terwijl dat niet het geval is. Dit staat niet (juist) vermeld in het proces-verbaal.
2.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft naar voren gebracht dat het al jaren praktijk is in deze rechtbank om geen pleitnota’s op zitting te accepteren. Daarvan zijn partijen op voorhand schriftelijk op de hoogte gebracht. De rechter is op zitting in gesprek met partijen over de zaak en aan het einde van de zitting krijgt de advocaat de gelegenheid een korte toelichting te geven. De rechter stelt verder dat zij aan het begin van de zitting heeft gezegd dat verzoeker er met het gedoogbesluit van het college van B&W er op vooruit
lijkt te zijngegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.4.
Het uitgangspunt is dat de rechter de regie van de zitting heeft en dat zij bepaalt hoe zij de zitting indeelt, op welke punten zij verduidelijking wil en welke informatie zij nodig heeft om een goede beslissing te kunnen nemen. Het is in dat kader aan de rechter om te beslissen of zij ter zitting kennis neemt van op dat moment ingebrachte stukken. De beslissing om de pleitaantekeningen van de advocaat van verzoeker niet te accepteren is een
procesbeslissing. De juistheid van zo’n beslissing kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Alleen als deze beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze
een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat deze beslissing alleen kan voortvloeien uit
een vooringenomenheid tegenover verzoeker, of dat zijn vrees daarvoor naar objectieve
maatstaven gerechtvaardigd is, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat laatste is niet het geval. De rechter heeft uitgelegd dat zij met deze beslissing vast beleid van de bestuursrechters van de rechtbank Midden-Nederland volgt. Verzoeker heeft tegengesproken dat er sprake is van zo’n vast beleid en heeft onderbouwd dat het ook voorkomt dat pleitnota’s wél worden geaccepteerd. Ook al hebben de rechter en verzoeker andere opvattingen over de vraag of sprake is van vast beleid, dan nog heeft verzoeker geen omstandigheden naar voren gebracht die de wrakingskamer tot de conclusie brengen dat sprake is van vooringenomenheid tegenover verzoeker. Het enkele feit dat de rechter verzoeker niet toestaat om een pleitnota in het geding te brengen, brengt niet mee dat de rechter daarmee vooringenomen is of de schijn daarvan wekt. Als de wederpartij een pleitnota had willen inbrengen, had de rechter dat evenmin toegestaan. Bovendien heeft verzoeker niet weersproken dat partijen tijdens de zitting de gelegenheid zouden krijgen een toelichting op de zaak te geven.
3.5.
De tweede wrakingsgrond slaagt evenmin. In het proces-verbaal van de zitting staat: “De rechter geeft een korte samenvatting van de kern van de zaak en geeft daarbij aan dat partijen de gelegenheid krijgen om aan te geven of deze samenvatting juist is. […]” Volgens verzoeker zou de rechter in deze samenvatting hebben gezegd dat het gedoogbesluit (ten opzichte van het oorspronkelijke besluit) in het voordeel van verzoeker
is, terwijl de rechter stelt gezegd te hebben dat het gedoogbesluit in het voordeel van verzoeker
lijkt te zijn. De wrakingskamer laat in het midden welke woorden de rechter precies heeft gezegd. Zij stelt vast dat de rechter op dat moment de zitting opende, een korte samenvatting van de zaak gaf, partijen daarbij de gelegenheid gaf om aan te geven of de samenvatting juist is en daarna met partijen daarover in gesprek wilde gaan. Dus ook al heeft de rechter de woorden gebruikt die verzoeker stelt, dan is daaruit niet een (schijn van) vooringenomenheid van de rechter af te leiden. De rechter gaf slechts een inleidende samenvatting van de zaak om de zitting en het gesprek te openen. Verzoeker had toen alle gelegenheid om zijn visie op de zaak aan de rechter voor te leggen.
3.6.
De conclusie is dat de door verzoeker genoemde gronden geen reden vormen om te oordelen dat de rechter vooringenomen is ten opzichte van verzoeker of dat zij de schijn daarvan heeft gewekt. Het verzoek moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de betrokken teamvoorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 19/567 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. H.A. Bouwer en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.