ECLI:NL:RBMNE:2019:3648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
19/2256 en UTR 19/2485
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning multifunctioneel gebouw Abcoude

In deze zaak hebben verzoekers, die zich hebben verenigd met 62 anderen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een multifunctioneel gebouw in Abcoude. De voorzieningenrechter heeft op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan. De vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning verkregen voor de realisatie van een multifunctioneel gebouw met een wedstrijdbad, sporthal en kantine, waarbij niet op eigen terrein in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien. De verzoekers hebben aangevoerd dat de parkeerbehoefte niet correct is berekend en dat de parkeeronderzoeken niet representatief zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn voor hun verzoek namens de 62 anderen, omdat dit niet voldoet aan de vereisten van formele connexiteit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de 62 anderen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de parkeerbehoefte niet juist is vastgesteld of dat er sprake is van willekeur. De voorzieningenrechter heeft de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat maximaal 12 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd, rechtmatig geacht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2256 en UTR 19/2485
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1. [verzoeker/verzoekster sub 1] , te [woonplaats] ,
2. [verzoeker/verzoekster sub 2] , te [woonplaats] en
3. [verzoeker/verzoekster sub 3] , te [woonplaats] , verzoekers,
(mede namens 62 anderen)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M.M. Ferwerda).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Zwembad Abcoude, te Abcoude (vergunninghouder), gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een multifunctioneel gebouw met wedstrijdbad, sporthal en kantine op het perceel Geinplein 3 te Abcoude (het perceel), waarbij twee van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en voor de overige parkeerbehoefte in de openbare ruimte kan worden voorzien.
Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit in zoverre herroepen dat 12 bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte als blauwe zone worden aangewezen en er ter compensatie daarvan maximaal 12 nieuwe parkeerplaatsen in de nabijheid van het station moeten worden aangelegd. Hierdoor kan voldoende in de benodigde parkeerbehoefte van het bouwplan worden voorzien.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2019. [verzoeker/verzoekster sub 1] , [verzoeker/verzoekster sub 2] en [verzoeker/verzoekster sub 3] zijn, ook namens de 62 anderen, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens de derde-partij is [B] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek op de zitting van verweerder een afschrift ontvangen van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers tegen de gewijzigde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten
2.1
Op het perceel is het bestemmingsplan Stationsgebied 2008 en het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren Analoog (het parapluplan) van toepassing.
Op 1 oktober 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een multifunctioneel gebouw met wedstrijdbad, sporthal en kantine op het perceel. Bij de aanvraag heeft vergunninghouder verweerder verzocht om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 4.3 van de planregels in het parapluplan, omdat niet op eigen terrein in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien. Vergunninghouder heeft een door [adviesbureau 1] opgesteld advies Parkeerbalans Sporthuis Abcoude van 6 april 2018 bij de aanvraag gevoegd.
Op verzoek van verweerder heeft [adviesbureau 2] een parkeeronderzoek uitgevoerd en daarover op 20 april 2018 gerapporteerd (het parkeeronderzoek I).
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Op 24 maart 2019 heeft [adviesbureau 2] opnieuw een parkeeronderzoek verricht in het gebied rondom station Abcoude (het parkeeronderzoek II). Het Parkeeradvies Sporthuis Abcoude van 8 april 2019 is opgesteld door de gemeente, team verkeer, op basis van de parkeeronderzoeken I en II, de aanwezigheidspercentages zoals gehanteerd door de CROW en het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 (het parkeeradvies).
2.2
Op 6 mei 2019 heeft verweerder een gewijzigde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor de activiteit bouwen, in die zin dat de west- en de noordgevel anders worden uitgevoerd en enkele andere ondergeschikte wijzigingen worden aangebracht, waarbij het gebouw kleiner is geworden.
2.3
Naar aanleiding van de bezwaren tegen het primaire besluit heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente De Ronde Venen op 20 mei 2019 een advies uitgebracht aan verweerder.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat met het aanwijzen van 12 bestaande parkeerplaatsen als blauwe zone en het realiseren van maximaal 12 nieuwe parkeerplaatsen nabij het station de verhoging van de parkeerdruk die ontstaat door realisatie van het multifunctionele gebouw voldoende wordt gecompenseerd.
Ontvankelijkheid
4.1
Uit artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiele connexiteit. Formele connexiteit betekent dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen ontvankelijk is als er tegen een besluit bezwaar is gemaakt bij het bestuursorgaan of beroep is ingesteld bij de bestuursrechter.
4.2
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat [verzoeker/verzoekster sub 1] , [verzoeker/verzoekster sub 2] en [verzoeker/verzoekster sub 3] mede namens 62 anderen een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hebben ingediend, maar het ingediende beroepschrift hebben zij alleen namens zichzelf ingediend. Dit betekent dat het verzoek voor zover dat namens de 62 anderen is ingediend niet voldoet aan het vereiste van formele connexiteit. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de 62 anderen niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek van deze 62 anderen daarom niet-ontvankelijk.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker/verzoekster sub 1] , [verzoeker/verzoekster sub 2] en [verzoeker/verzoekster sub 3] , anders dan vergunninghouder stelt, wel kunnen worden ontvangen in hun verzoek. Zij wonen op korte afstand van het multifunctionele gebouw en kunnen gevolgen van enige betekenis ondervinden als gevolg van de gevreesde toename van de parkeerdruk in hun directe leefomgeving.
4.4
De voorzieningenrechter is ook van oordeel dat [verzoeker/verzoekster sub 1] , [verzoeker/verzoekster sub 2] en [verzoeker/verzoekster sub 3] , anders dan vergunninghouder stelt, een procesbelang hebben. Met het verzoek beogen zij te voorkomen dat door de komst van het multifunctionele gebouw een onevenredige parkeerdruk ontstaat. Dat kunnen zij met deze procedure bereiken.
4.5
De voorzieningenrechter is dus van oordeel dat [verzoeker/verzoekster sub 1] , [verzoeker/verzoekster sub 2] en [verzoeker/verzoekster sub 3] (verzoekers) ontvankelijk zijn in hun verzoek.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwplan en de parkeerbehoefte die ontstaat door dit bouwplan zodanig met elkaar zijn verweven dat enig spoedeisend belang verzoekers niet kan worden ontzegd. Vergunninghouder is namelijk al gestart met voorbereidingswerkzaamheden voor de bouw en vanaf eind augustus 2019 vangen de bouwwerkzaamheden aan. Dat de eventuele parkeerdruk pas ontstaat als het multifunctionele gebouw in gebruik wordt genomen, doet hier niet aan af. De onderlinge samenhang maakt dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd als de activiteit afwijken van het parapluplan niet kan worden verleend.
Inhoudelijke beoordeling
6. Verzoekers voeren aan dat verweerder geen gebruik mocht maken van de afwijkingsbevoegdheid in het parapluplan, omdat deze afwijkingsbevoegdheid onvoldoende concreet is uitgewerkt in beleid. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1152, en van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:607.
7. De voorzieningenrechter stelt vast – en tussen partijen is niet in geschil – dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan Stationsgebied 2008. In het parapluplan is een nadere invulling gegeven aan voornoemd bestemmingsplan.
8. In artikel 4.1 van de planregels in het parapluplan is het volgende vastgelegd:
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
b. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
c. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
In artikel 4.3 van de planregels in het parapluplan is geregeld dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 en / of artikel 4.2,
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9. De voorzieningenrechter kan verzoekers niet volgen in hun stelling. In het parapluplan is immers geregeld dat verweerder in twee gevallen mag afwijken van de hoofdregel dat op eigen terrein in de benodigde parkeergelegenheid moet worden voorzien. De vraag of verweerder hiervoor voldoende concreet beleid heeft gemaakt is daarbij niet relevant. De uitspraken van de ABRvS waar verzoekers naar hebben verwezen, zien op een andere situatie. Die gaan namelijk over de vaststelling van bestemmingsplannen en de vraag of een afwijkingsmogelijkheid die daarin is opgenomen voldoende duidelijk is omschreven. Als die regel niet heel duidelijk is dan moet een gemeente de invulling daarvan in beleidsregels vastleggen. Dat is hier niet aan de orde, omdat het parapluplan onherroepelijk is en de afwijkingsmogelijkheden daar bovendien in zijn vastgelegd.
10. Verzoekers voeren verder aan dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen, omdat het bouwplan zorgt voor een verslechtering van de bestaande parkeersituatie die al zeer ernstig is. Verzoekers voeren verschillende argumenten aan voor hun stelling dat verweerder de parkeerbehoefte voor het multifunctionele gebouw te laag heeft berekend. Ook zijn de parkeeronderzoeken I en II waarin de huidige parkeerdruk is gemeten volgens verzoekers niet juist, omdat het onderzoek in 2018 niet meer representatief is en het onderzoek in 2019 in de vakantieperiode is uitgevoerd.
11.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder voor de berekening van de parkeerbehoefte heeft aangesloten bij de parkeernormen uit het Beleidsplan Verkeer 2017-2021, waar in artikel 4.1 van de planregels van het parapluplan naar is verwezen. Daarbij is verweerder uitgegaan van de normen die gelden voor het centrum. De voorzieningenrechter vindt dit uitgangspunt, anders dan verzoekers en mede gelet op de toelichting van verweerder op de zitting, redelijk. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in het standpunt dat Abcoude een kleine kern heeft, er een hoge mate van verstedelijking is en er door de ligging nabij het NS station goede alternatieven zijn voor autogebruik, zodat de parkeernormen voor het centrum toereikend zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dus niet in hun betoog, dat niet mag worden uitgegaan van de normen die gelden voor het centrum.
11.2
De voorzieningenrechter kan verweerder ook volgen in het standpunt dat de parkeernorm voor een sportzaal moet worden gehanteerd in plaats van de norm voor een sporthal, zoals verzoekers betogen. Dat heeft volgens verweerder te maken met de omvang van het sportgedeelte van het multifunctionele gebouw. Een sporthal heeft een groter vloeroppervlak en een grotere publieke tribune. Omdat de ruimte in het multifunctionele gebouw kleiner is, zijn de parkeernormen die gelden voor een sportzaal gehanteerd. Die norm ligt iets lager dan die voor een sporthal, omdat er ook een kleinere tribune voor bezoekers is. Dat verzoekers hebben verwezen naar de richtlijnen van NOC*NSF ter onderbouwing van hun standpunt dat sprake is van een sporthal, maakt het uitgangspunt van verweerder niet onjuist. Die richtlijnen zijn immers door een andere organisatie en in een ander kader opgesteld. Verweerder is niet verplicht om zich bij die richtlijnen aan te sluiten voor het berekenen van de parkeerbehoefte. Dit betoog van verzoekers slaagt niet.
11.3
Over de parkeerbehoefte hebben verzoekers ook aangevoerd dat de basisscholen die gebruik zullen maken van de gymzalen in het multifunctionele gebouw om 14:00 uur vrij zijn, zodat de parkeerbehoefte daarna groter is. Bovendien worden er ook tijdens schooluren parkeerplaatsen bezet volgens verzoekers.
Verweerder heeft hierover toegelicht dat voor de berekening van de parkeerbehoefte voor de sportzaal de algemeen geldende norm is gehanteerd en dat er ook tijdens schooluren is uitgegaan van een parkeerbehoefte. Er is geen onderscheid gemaakt in de parkeerbehoefte tijdens of na schooltijd, terwijl kinderen die de gymzalen tijdens schooltijd gebruiken niet met de auto komen en er dus in die tijd geen behoefte is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hierdoor in ruim voldoende mate rekening heeft gehouden met de parkeerbehoefte voor de sportzaal. Het betoog van verzoekers slaagt dus niet.
11.4
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat de parkeerbehoefte te laag is berekend verder verwezen naar het rapport van [adviesbureau 3] , waaruit blijkt dat er 160 parkeerplaatsen nodig zijn voor het multifunctionele gebouw. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit rapport is opgesteld in het kader van de haalbaarheid van het plan voor een multifunctioneel gebouw en niet specifiek voor de vaststelling van de daarbij behorende parkeerbehoefte. Bovendien is de genoemde parkeerbehoefte in het rapport van [adviesbureau 3] niet onderbouwd. De voorzieningenrechter is dus van oordeel dat verweerder hier geen rekening mee heeft hoeven houden. Dit betoog slaagt dus ook niet.
11.5
Verzoekers hebben in dit verband tot slot aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is waar verweerder zich op heeft gebaseerd voor de aanwezigheidscijfers en de beschikbaarheid. Verweerder heeft toegelicht dat hiervoor de CROW-richtlijnen zijn gehanteerd en dat dit dezelfde cijfers zijn die verzoekers hebben gebruikt. Aangezien verzoekers dit niet meer hebben betwist, heeft de voorzieningenrechter geen reden om hieraan te twijfelen en slaagt dit betoog evenmin.
11.6
De voorzieningenrechter heeft in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de parkeerbehoefte voor het multifunctionele gebouw heeft kunnen vaststellen op 29 plaatsen doordeweeks overdag, 61 parkeerplaatsen in de avond en 60 in het weekend.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de bestaande parkeerdruk heeft laten onderzoeken door [adviesbureau 2] om het beschikbare aantal parkeerplaatsen te kunnen vergelijken met het benodigde aantal parkeerplaatsen voor het multifunctionele gebouw op het maatgevende moment, de doordeweekse middag. Dat is vastgelegd in het parkeeradvies. Hieruit blijkt dat er in totaal 12 parkeerplaatsen te weinig zijn om in de parkeerbehoefte van het multifunctionele gebouw te kunnen voorzien. Door 12 parkeerplaatsen op het Geinplein als blauwe zone aan te wijzen en ter compensatie van die parkeerplaatsen elders in de omgeving 12 extra parkeerplaatsen te creëren wordt voldoende in de parkeerbehoefte voor het multifunctionele gebouw voorzien. Om die reden heeft verweerder aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat vergunninghouder maximaal 12 parkeerplaatsen moet (laten) aanleggen.
13. Verzoekers voeren aan dat de metingen door [adviesbureau 2] in 2018 (in het parkeeronderzoek I) niet meer representatief zijn en dat de metingen in 2019 (in het parkeeronderzoek II) in de voorjaarsvakantie hebben plaatsgevonden, waardoor een te lage parkeerdruk is gemeten. De beschikbare plaatsen aan de zuidoostzijde van het multifunctionele gebouw liggen op meer dan 100 meter afstand en zijn te ver om te lopen. De 12 parkeerplaatsen kunnen niet bij het trafohuis worden gerealiseerd, omdat de ruimte daar te beperkt is. Er is daar maar plek voor 7 tot 8 parkeerplaatsen en bovendien wordt daar al op het gras geparkeerd, zodat er feitelijk geen extra parkeerplaatsen beschikbaar komen. Zij betogen verder dat het voorschrift in de vergunning voorziet in maximaal 12 parkeerplaatsen, waardoor vergunninghouder maar één parkeerplaats zou hoeven aanleggen. Verder heeft het instellen van een blauwe zone geen zin, omdat verweerder niet handhavend optreedt.
14. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het parkeeronderzoek I nog voldoende actueel is en dat dit ook blijkt uit het parkeeronderzoek II. Verder was volgens verweerder tijdens de metingen in 2019 geen sprake van een schoolvakantie. Maar mocht dit wel het geval zijn, dan blijkt uit de metingen niet dat dit een significante invloed had op de parkeerdruk, aangezien in verschillende secties een bezetting van 80% of meer is gemeten.
15.1
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun stelling dat de omstandigheid dat de parkeerdruk sinds het parkeeronderzoek I is toegenomen door getroffen parkeermaatregelen in omliggende gemeenten maken dat het parkeeronderzoek I niet meer representatief is. De door verzoekers overgelegde foto’s zijn onvoldoende voor dat oordeel, omdat deze geen volledig inzicht geven in de totale parkeerdruk. Verder zijn de metingen in 2019 zijn door [adviesbureau 2] op 14 en op 19 februari verricht. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de eerste dag waarop de parkeerdruk is gemeten niet in de voorjaarsvakantie van de basisscholen in Abcoude viel en de tweede dag wel, zoals verzoekers aanvoeren. Uit de metingen op deze twee dagen blijkt echter dat de parkeerdruk nagenoeg gelijk is. Omdat verzoekers geen contra-expertise hebben laten verrichten of anderszins aannemelijk hebben gemaakt dat de parkeeronderzoeken niet meer representatief zijn, heeft de voorzieningenrechter geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
15.2
Over het argument van verzoekers dat de loopafstand naar de beschikbare parkeerplaatsen te ver is, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekers zich op een inmiddels vervallen CROW-richtlijn hebben gebaseerd. In de nieuwe CROW-richtlijn, die door verweerder is gebruikt, wordt een loopafstand tot 600 meter gehanteerd. Verzoekers hebben niet betwist dat de beschikbare parkeerplaatsen binnen die afstand liggen. Dit betoog slaagt dus niet.
15.3
Verzoekers voeren verder aan dat er feitelijk niet 12 extra parkeerplaatsen worden aangelegd bij het trafohuis , omdat daar al illegaal wordt geparkeerd en maar ruimte is voor 7 tot 8 parkeerplaatsen.
Gelet op verweerders toelichting dat op deze plekken illegaal wordt geparkeerd en deze plekken niet bij de parkeeronderzoeken zijn betrokken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij het trafohuis aan te leggen parkeerplaatsen wel als extra parkeerplaatsen moeten worden beschouwd. Verweerder heeft verder toegelicht dat als in de praktijk blijkt dat er bij het trafohuis te weinig ruimte is voor 12 parkeerplaatsen, de resterende plaatsen elders in de omgeving moeten worden aangelegd en dat daarvoor in de buurt van het station voldoende ruimte beschikbaar is. De locatie waar de parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd is namelijk niet vastgelegd in het bestreden besluit. De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
15.4
Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat er ook met het aanleggen van één parkeerplaats al wordt voldaan aan het vergunningvoorschrift overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op de zitting is gebleken dat verweerder met het begrip ‘maximaal’ heeft beoogd om niet méér dan 12 parkeerplaatsen te realiseren, maar dat het er ook niet minder mogen zijn. Vergunninghouder heeft ook bevestigd dat zij 12 parkeerplaatsen gaat aanleggen. De voorzieningenrechter acht het, ondanks de ongelukkige formulering in het bestreden besluit, voldoende duidelijk geworden dat vergunninghouder verplicht is om 12 parkeerplaatsen aan te leggen en dat zij niet voldoet aan het vergunningvoorschrift als er minder dan 12 parkeerplaatsen worden aangelegd.
15.5
Verzoekers betogen dat verweerder niet handhavend optreedt tegen overtredingen, zodat de 12 parkeerplaatsen in de blauwe zone niet als beschikbare ruimte kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ervan mag worden uitgaan dat parkeerders zich houden aan de regels die gelden in een blauwe zone en dat in het geval dat die regels worden overtreden verweerder daartegen handhavend optreedt. Dit vormt dus, anders dan verzoekers veronderstellen, geen reden om de omgevingsvergunning voor het multifunctionele gebouw te weigeren.
16. De voorzieningenrechter heeft in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van de parkeerdruk, zoals blijkt uit de parkeeronderzoeken, heeft mogen uitgaan of dat met het realiseren van 12 extra parkeerplaatsen onvoldoende in de nodige parkeerruimte voor het multifunctionele gebouw kan worden voorzien.
17. Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat sprake is van willekeur, omdat verweerder bij de gevraagde omgevingsvergunning door een sportschoolhouder geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in het parapluplan, omdat ook daar niet op eigen terrein in voldoende parkeerruimte kon worden voorzien.
Verweerder heeft hierover toegelicht dat er een groot maatschappelijk belang bestaat bij realisering van het multifunctionele gebouw en dat dit een andere situatie is dan die van een sportschoolhouder.
De voorzieningenrechter kan uit het door verzoekers aangehaalde voorbeeld niet afleiden dat verweerder willekeurig heeft opgetreden, zodat de beroepsgrond van verzoekers niet slaagt.
18. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, dus van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 4.3 van de planregels in het parapluplan en de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen onder de voorwaarde dat vergunninghouder verplicht is om 12 extra parkeerplaatsen aan te leggen.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om voorlopige voorziening namens 62 anderen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van verzoekers ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.