5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de hierna opgesomde wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 7 juli 2018 in de eetgelegenheid [eetgelegenheid] aan de Amsterdamsestraatweg te Utrecht aanwezig is geweest. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in deze grillroom [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) een klap heeft gegeven.
Naar aanleiding van het uitlezen van de camerabeelden van de eetgelegenheid [eetgelegenheid] is het volgende gerelateerd (uitgaande van de werkelijke tijd):
7 juli 2018, 02:21:55 uur:
Ik zag dat verdachte de eetgelegenheid binnen stapte. Verdachte droeg een zwarte muts. Verdachte droeg op zijn rechterhand een tatoeage.
7 juli 2018, 02:22:44 uur:
Ik zag dat de verdachte een bestelling plaatste bij de medewerker van de eetgelegenheid.
7 juli 2018, 02:23:15 uur:
Ik zag dat de verdachte de eetgelegenheid verliet en buiten de winkel wachtte op zijn bestelling.
7 juli 2018, 02:25:57 uur:
Ik zag dat de medewerker van de eetgelegenheid met de bestelling van de verdachte naar buiten liep.
7 juli 2018, 02:26:11 uur:
Ik zag dat de verdachte de bestelling overhandigd kreeg en vervolgens uit beeld verdween.
7 juli 2018, 02:27:42 uur:
Ik zag dat het slachtoffer, [slachtoffer] , met zijn twee vrienden de eetgelegenheid binnenstapte.
7 juli 2018, 02:30:06 uur:
Ik zag dat de verdachte de eetgelegenheid weer binnen stapte. Ik zag dat hij zijn zwarte pet niet op had.
7 juli 2018, 02:30:07 uur:
Ik zag dat de verdachte het slachtoffer direct bij binnenkomst een vuistslag gaf. Ik zag dat hij dit deed met zijn rechter vuist. Ik zag dat deze vuistslag terecht kwam op de linkerzijde van het gezicht van het slachtoffer ter hoogte van de kaak/slaap.
7 juli 2018, 02:30:09 uur:
Ik zag dat na de eerste vuistslag de verdachte nog een vuistslag gaf. Ik zag dat deze vuistslag terecht kwam op de linker achterzijde van het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat dit ter hoogte van de hals was.
7 juli 2018, 02:36:10 uur (De rechtbank begrijpt: 02:30:10 uur):
Ik zag dat na de tweede vuistslag het slachtoffer met zijn rechterhand naar zijn voorhoofd greep. Ik zag dat in de tussentijd de verdachte al vechtend bij het slachtoffer probeerde te komen. Ik zag dat dit door de vrienden van het slachtoffer en de beveiliger van de eetgelegenheid werd verijdeld.
7 juli 2018, 02:30:18 uur:
Ik zag dat het slachtoffer wankelde. Ik zag dat hij zijn evenwicht verloor en ten val kwam.
7 juli 2018, 02:30:19 uur:
Ik zag dat het slachtoffer op een gedeelte van de toonbank terecht kwam. Ik zag dat in de tussentijd de verdachte in bedwang werd gehouden.
7 juli 2018, 02:30:24 uur:
Ik zag dat een vriend het slachtoffer overeind probeerde te helpen, maar dit niet lukte. Het slachtoffer bleef bewusteloos op de grond liggen.
Ter terechtzitting zijn de hiervoor beschreven camerabeelden getoond. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte, zonder zijn pas in te houden, naar [slachtoffer] kijkt en zonder enige aarzeling uithaalt en [slachtoffer] hard op zijn hoofd raakt. Direct daaropvolgend deelt verdachte een tweede vuistslag uit.
Op de camerabeelden is ook te zien dat [slachtoffer] ten tijde van de binnenkomst van verdachte en de eerste vuistslag die hij te incasseren kreeg, op zijn telefoon keek.
[slachtoffer] is diezelfde dag overgebracht naar de spoedeisende hulpafdeling van het UMC Utrecht. Beeldvormend onderzoek (CT) van de hersenen toonde een diffuse bloeding onder het zachte hersenvlies, met een beginnende ophoping van hersenvocht in het kader van een verstoorde afvoer. Hiervoor werd een “externe Ventrikel Drain’ geplaatst in de schedelholte. Hernieuwde beeldvorming (CT) toonde een toename van bloed rond de hersenstam.
Op 8 juli 2018 werd de sedatie afgebouwd waarbij epileptische activiteit werd gezien. Hierop werd een anti-epilepticum gestart en de sedatie hervat.
Beeldvormend onderzoek (CTA) van de hersenslagaders toonde op 9 juli 2018 een vaatverwijdering ter hoogte van de linker wervelslagader. Daarbij bleek sprake van een diffuus gezwollen brein als gevolg van doorgemaakt zuurstoftekort.
Op 11 juli 2018 werd de sedatie opnieuw gestaakt met heroptreden van epileptische activiteit. De elektrische activiteit van de hersenen bleek sterk afwijkend en was geassocieerd met een zeer slechte neurologische prognose. Hierop werd in overleg met de familie besloten om de behandeling te staken.
Op 12 juli 2018 werd hersendood vastgesteld.
Bij sectie werd diffuus bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen vastgesteld, met een collectie gestold bloed aan de hersenbasis. Deze bloeduitstorting was bij leven ontstaan door een scheur in een bloedvat. Na het verwijderen van de bloedstolsels was er plaatselijk in de linkerwervelslagader een gebied sterk verdacht voor een defect. Een scheur in een bloedvat aan de hersenbasis of op het niveau van de hals kan zowel een traumatische oorsprong als een ziekelijke oorsprong hebben of een combinatie van beide. Bij een traumatische oorsprong ontstaat er door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hoofd/hals regio, zoals een slag/klap, een snelle zijwaartse beweging en een draai (rotatie) al of niet met hyperextensie/hyperflexie van het hoofd. Dit kan leiden tot een plotse rek op het bloedvat, waardoor deze kan scheuren. Wanneer er een ziekelijke afwijking van een bloedvat is, kan deze eerder/makkelijker scheuren.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen (herseninklemming) van een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen, ontstaan door een scheur in een bloedvat van de schedelbasis.
Gezien de afwezigheid van ziekelijke vaatwandafwijkingen bij neuropathologisch onderzoek is deze scheur traumatisch van oorsprong.
De getuige [getuige 1] verklaarde als volgt:
Ik werk als toezichthouder bij [eetgelegenheid] . Op 7 juli 2018 tussen 02.00 uur en 02.30 uur kwam er een taxi aanrijden. Uit de taxi stapten drie jongens. Ik zag dat de verdachte de jongens tegemoet liep. Ik hoorde plotseling de ene kanker na de andere kanker. Ik keek toen om en zag de vier jongens bij elkaar. Ik ben er naar toegelopen. Ik heb tegen de drie jongens gezegd dat ze binnen moesten gaan eten. Tegen die andere jongen heb ik gezegd dat hij naar huis moest.Het eerste contact tussen de drie jongens en de verdachte bestond uit veel mond, geen handgemeen. Het was alleen je kanker moeder dit, je kanker moeder dat. Allebei de partijen waren bezig. Op straat was er niet gevochten. Het was haantjesgedrag. Er is geen klap uitgedeeld, want ik kwam er gelijk bij om ze uit elkaar te halen.
Op een later moment verklaarde deze getuige aanvullend:
Ik zag dat de jongens uit de taxi stapten en ik zag ze al een beetje gek doen met elkaar. Ze waren aan het dollen, ze waren gezellig aan het doen. Ik ben naar binnen gegaan bij [eetgelegenheid] om een bak koffie te halen. Voordat ik het wist hoorde ik je kanker moeder je kankermoeder dat. Ik was bij [eetgelegenheid] binnen en het akkefietje is buiten begonnen. De jongens waren alle vier buiten.Toen ik buiten kwam was het al bezig. Het was alleen grof taalgebruik. Ik heb geen klap gezien. Ik heb de verdachte weggeduwd, zo van wegwezen. Tegen de jongens heb ik gezegd ga lekker naar binnen hapje eten. Verdachte was emotioneel en opgefokt een beetje. Ik duwde hem weg en hij bleef schelden van dit dat.Hij flipte, maar hij liep wel de straat uit.
De getuige [getuige 2] verklaarde als volgt:
Ik kwam met mijn auto van de andere kant en ik zag een groep jongen bakkeleien. Ik had honger en ik liep naar binnen. Er waren een aantal jongens die een beetje ruzie aan het maken waren. Ik parkeerde schuin voor die tent. De jongens waren uit een taxi gestapt. Die jongens waren aan het schelden toen ik uitstapte. Ik hoorde dat ze dingen riepen met kanker enzo.
Opzet toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er buiten de [eetgelegenheid] , nadat verdachte zijn bestelling had gekregen, een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de groep waar [slachtoffer] toe behoorde. Vast staat ook dat door beide partijen over en weer is gescholden. De toezichthouder van [eetgelegenheid] heeft vervolgens de partijen gescheiden, waarna [slachtoffer] en zijn twee vrienden de [eetgelegenheid] zijn binnengegaan. Verdachte vertrok scheldend richting de Mimosastraat.
Vervolgens komt verdachte, nauwelijks tweeëneenhalve minuut nadat [slachtoffer] en zijn vrienden in de [eetgelegenheid] zijn, ook weer de [eetgelegenheid] in. Zonder zijn pas in te houden kijkt verdachte naar [slachtoffer] en haalt direct en zonder enige aarzeling uit met zijn rechterhand en raakt [slachtoffer] hard op zijn hoofd. De vrienden van [slachtoffer] en de toezichthouder van [eetgelegenheid] proberen tussenbeide te komen, maar verdachte deelt een tweede vuistslag uit. Hoewel [slachtoffer] op dat moment al in elkaar is gezakt, probeert verdachte al vechtend nog steeds bij zijn slachtoffer te komen, hetgeen hem wordt belet door de toezichthouder en vrienden van [slachtoffer] .
Uit de camerabeelden volgt ook dat [slachtoffer] de vuistslagen niet heeft zien aankomen. Een eerste vuistslag kwam terecht op de linkerzijde van zijn gezicht ter hoogte van de kaak/slaap. De tweede vuistslag kwam terecht op de linker achterzijde van zijn hoofd, ter hoogte van de hals.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, de slaap en de hals, zeer kwetsbare gebieden van het menselijk lichaam betreffen. Verdachte heeft deze kwetsbare gebieden hard geraakt, zonder dat [slachtoffer] dit zag aankomen. Hij kon zich dan ook niet verweren en/of schrap zetten tegen het naderende geweld. Deze vuistslagen hebben voor [slachtoffer] een fatale afloop gehad.
De rechtbank is van oordeel dat dergelijke klappen naar de uiterlijke verschijningsvorm dienen te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet wordt verworpen.
Voorbedachten raad
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten raad”.
De rechtbank overweegt hiertoe dat er wel indicaties zijn waardoor gesproken zou kunnen worden van een situatie waarbij verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit; een zogeheten periode van “rustig beraad en kalm overleg”. De rechtbank ziet dergelijke indicaties onder meer in de omstandigheid dat de verklaring van verdachte dat hij eerst zou zijn geslagen door het groepje waar [slachtoffer] toe behoorde, niet wordt ondersteund door enige andere verklaring. De getuigen verklaren daarentegen alleen over een verbale woordenwisseling. Bij verdachte is evenmin letsel waargenomen. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte eerst door één van de drie jongens zou zijn geslagen.
Daarnaast heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij in de [eetgelegenheid] werd aangevallen door [slachtoffer] en zijn vrienden en dat hij als reactie daarop heeft teruggeslagen. Het uitkijken van de camerabeelden heeft uitgewezen dat deze verklaring aantoonbaar onjuist is. Dit doet verdere afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte.
De verklaring van verdachte, dat hij in de Mimosastraat even is gaan zitten omdat hij zich door de klap onwel voelde, is eveneens aantoonbaar onjuist: verdachte is niet gaan zitten, maar blijven staan, zo blijkt uit de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Verdachte heeft daar zijn pet afgedaan en zijn eerder gedane bestelling neergezet. Daarna is verdachte teruggelopen naar de [eetgelegenheid] . De tussenliggende periode van het vertrek van verdachte bij de [eetgelegenheid] - tevens het moment van binnenkomst van de drie jongens - en het moment waarop verdachte de [eetgelegenheid] weer binnenkomt bedraagt een kleine tweeëneenhalve minuut. De woordenwisseling was toen al voorbij en verdachte had zich in deze periode kunnen bezinnen over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Tenslotte kan een dergelijke indicatie worden gevonden in de omstandigheid dat uit de camerabeelden niet blijkt van enige aarzeling of twijfel bij verdachte. Verdachte gaat in rechte lijn en met versnelde pas recht op [slachtoffer] af en haalt onmiddellijk uit.
Daarentegen staat ook vast dat er voorafgaande aan het gebeuren in de [eetgelegenheid] , kort daarvoor buiten een woordenwisseling/scheldpartij heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de drie vrienden, waarbij over en weer is gescholden en waarna verdachte al scheldend vertrok. Dit incident heeft bij verdachte tot een hevige gemoedstoestand kunnen leiden. De wijze waarop verdachte kort na dit incident de [eetgelegenheid] min of meer komt binnenstormen en vervolgens ook blijft doortrappen en slaan nadat [slachtoffer] al op de grond ligt, kan ook duiden op een gemoedstoestand van een hevige opwelling en/of hevige drift. Dit geldt als een contra-indicatie voor het kunnen aannemen van voorbedachten raad.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich enige tijd heeft beraden op een door hem genomen besluit. Eerder lijkt het zo te zijn dat de besluitvorming en de uitvoering in een plotselinge hevige drift of gemoedsopwelling hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte niet de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat betekent als gezegd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachten raad” komt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad.