ECLI:NL:RBMNE:2019:3625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
UTR 18/2041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en deskundigenkosten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2019, gaat het om een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toekenning van een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aan een ex-werkneemster van verzoeker. Verweerder had in een eerder besluit het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard, maar heeft dit besluit later gewijzigd en de kosten van verzoeker in bezwaar vergoed. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van proceskosten, waaronder kosten voor ingeschakelde deskundigen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoeker en wijst het verzoek om vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden van de bedrijfsarts en medisch adviseur af, omdat deze niet voldoen aan de criteria voor vergoeding. De rechtbank concludeert dat de kosten voor de medisch adviseur, die wel als deskundige kan worden aangemerkt, voor vergoeding in aanmerking komen. Uiteindelijk wordt verweerder veroordeeld tot betaling van € 3.125,60 aan verzoeker voor gemaakte proceskosten, inclusief griffierecht van € 338,--.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2019 in de zaak tussen

het college van burgermeester en wethouders van de gemeente [..], verzoeker
(gemachtigde: M.J.A. van den Bogaart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

In het besluit van 22 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [A] (een ex‑werkneemster van verzoeker) vanaf 2 juli 2017 een uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 20 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker vervolgens beroep ingesteld.
In het besluit van 18 februari 2019 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd, het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard en de kosten die verzoeker in bezwaar heeft gemaakt vergoedt tot een bedrag van € 1.024,--.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep bij brief van 13 maart 2019 ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 30 april 2019 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op het verzoek van een veroordeling in de proceskosten.
In de brief van 14 mei 2019 heeft verweerder een inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3 Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan verzoekers bezwaren tegen het bestreden besluit. Het verzoek wordt, als kennelijk gegrond, toegewezen. Gelet op artikel 8:75a van de Awb ziet de rechtbank dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten die verzoeker in bezwaar heeft gemaakt heeft verweerder gelet op het besluit van 18 februari 2019 al aan verzoeker vergoed.
Kosten rechtsbijstand
4. De door verzoeker in beroep gemaakte kosten wegens de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 512,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1).
Verzoek kosten medisch deskundigen
5. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het inschakelen van bedrijfsarts [B] en medisch adviseur prof. [C] van in totaal € 3.794,08 inclusief BTW. Deze kosten zien op het door [B] opgestelde stuk van 17 januari 2019 en het door [C] opgestelde concept expertiserapport van 30 december 2018. Ter onderbouwing heeft verzoeker een factuur van 29 maart 2019 overgelegd. Hierop staat dat [B] in totaal voor 8 uren werkzaamheden heeft verricht bestaande uit een huisbezoek, een overleg met de gemachtigde van verzoeker en het opstellen van een medisch advies voor de gemachtigde van verzoeker. [C] heeft, zo staat op de factuur, in totaal voor 18 uren werkzaamheden verricht bestaande uit het bestuderen van het dossier, het naslaan van literatuur, het opstellen van een verslag, het afnemen van een anamnese bij - en het onderzoeken van de ex-werkneemster van verzoeker en tot slot een bespreking met een (zo begrijpt de rechtbank, andere) medisch adviseur.
6.1
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de door verzoeker gemaakte kosten voor de bijdragen van [B] en [C] hierna opeenvolgend beoordelen. Daarbij stelt zij voorop dat ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Kosten van deskundigen op de voet van artikel 1, aanhef en onder b van het Bpb komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Tot de werkzaamheden van een deskundige, zoals hier is bedoeld, behoort met name de vaststelling van de rechtens relevante feiten, voor zover die vaststelling tot diens deskundigheid behoort. Bij de aan de orde zijnde verzekeringsgeneeskundige beoordeling gaat het om deskundige vaststelling van de medische beperkingen en de duurzaamheid daarvan. Uitgangspunt daarbij is dat de deskundige onpartijdig adviseert. Aan de door de deskundige verzamelde feitelijkheden kan de rechtzoekende of diens (arts)gemachtigde een juridische kwalificatie geven. Die kwalificatie heeft in zaken als deze betrekking op de (mate van) arbeidsongeschiktheid.
Werkzaamheden [B]
6.2
Over de werkzaamheden van [B] overweegt de rechtbank het volgende. In zijn stuk van 17 januari 2019 die aan de gemachtigde van verzoeker is gericht worden de standpunten en procedurele verzoeken van verzoeker uiteengezet. Verder geeft het stuk een weergave van het wettelijk kader en rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarbij bevat het stuk verwijzingen naar het concept expertiserapport van [C] .
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van [B] overwegend juridisch van aard en qua vorm en inhoud gelijk te stellen aan (een aanvulling op) het beroepschrift. Daarmee kan deze brief niet worden aangemerkt als afkomstig van een deskundige. Een ander oordeel zou zich er ook niet mee verhouden dat een deskundige, anders dan een gemachtigde, in beginsel geacht wordt onpartijdig te adviseren. Dat betekent dat de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor de door [B] gedeclareerde werkzaamheden, niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Voor zover verzoeker met zijn verzoek om vergoeding van de kosten voor [B] bedoelt dat [B] als arts-gemachtigde optreedt komen de kosten evenmin voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 1, aanhef en onder f, van het Bpb dient dan sprake te zijn van enig wettelijk voorschrift dat verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die tevens arts is. Aangezien de ex‑werkneemster toestemming heeft gegeven voor kennisname van haar medische gegevens door verzoeker, bestond die verplichting niet. Bovendien heeft verzoeker [B] niet als arts-gemachtigde gesteld in de zaak. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de kosten van [B] dan ook af.
Werkzaamheden [C]
6.5
Over de werkzaamheden van [C] overweegt de rechtbank het volgende. Zijn concept expertiserapport van 30 december 2018 ziet op het deskundig vaststellen van de medische beperkingen van de ex‑werkneemster van verzoeker en de duurzaamheid daarvan, zonder dat daarbij een bepaald standpunt wordt verdedigd of een juridische kwalificatie plaatsvindt.
6.6
Naar het oordeel van rechtbank is de bijdrage van [C] medisch van aard. De rechtbank vindt daarbij dat de medische toestand van de ex‑werkneemster door [C] op een onpartijdige en beschouwende wijze wordt beschreven. Daarmee kan dit rapport aangemerkt worden als afkomstig van een deskundige. Dat betekent dat de kosten die verzoeker heeft gemaakt voor de door [C] gedeclareerde werkzaamheden, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Gelet op het onder 6.1 gegeven beoordelingskader moet het inroepen van de deskundige dan wel redelijk zijn en moeten de deskundigenkosten zelf ook redelijk zijn.
6.7
Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem/haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit criterium voldaan, omdat het concept expertiserapport van [C] bijdraagt aan beantwoording van de vraag in hoeverre er sprake is van medische beperkingen van de ex-werkneemster.
6.8
De rechtbank moet vervolgens toetsen of de door verzoeker gevraagde kostenvergoeding redelijk is. Deze kosten worden opgebouwd door het gedeclareerde uurtarief en het aantal gedeclareerde uren. De rechtbank acht het gedeclareerde uurtarief van [C] van € 120,-- per uur exclusief BTW redelijk. Ook de 18 gedeclareerde uren acht de rechtbank redelijk. Deze uren zien op naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijke werkzaamheden en daarmee verband houdende kosten. Dat geldt dus ook voor de uren die zijn besteed aan het naslaan van literatuur de bespreking met de medisch adviseur. Anders dan verweerder in zijn brief van 14 mei 2019 stelt, geldt er voor het concept expertiserapport van [C] geen maximalisering van het aantal te vergoeden uren. Artikel 2, tweede lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, waar verweerder zich op beroept, geldt namelijk alleen voor psychiatrische monorapporten. Daar is in dit geval geen sprake van. Verweerder heeft nog aangevoerd dat verzoeker het uurtarief van [C] ten onrechte heeft opgehoogd met BTW, omdat de BTW niet op verzoeker zou drukken nu hij dat als voorbelasting in aftrek kan brengen. Ook hierin kan de rechtbank verweerder niet volgen. Verzoeker is een publiekrechtelijk lichaam. Onder omstandigheden kan hij de BTW als voorbelasting in aftrek brengen, maar alleen als hij optreedt als ‘ondernemer’ zoals bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid van de Wet op de omzetbelasting 1968. Dat is hier niet het geval. De kosten voor deskundige [C] moeten daarom inclusief BTW worden berekend.
6.9
De rechtbank stelt de door verweerder aan verzoeker te betalen deskundigenkosten voor het inschakelen van [C] vast op € 2.613,60 (18 x € 120,-- verhoogd met 21% BTW).
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande moet verweerder in totaal een bedrag van € 3.125,60 (€ 512,-- + € 2.613,60) aan verzoeker vergoeden voor gemaakte proceskosten.
Griffierecht
8. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 338,-- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 3.125,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.