In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de stichting Inovum. [Eiseres] vorderde de verstrekking van het medische dossier van haar overleden partner, de heer [A], aan haar medisch adviseur. De heer [A] was op 84-jarige leeftijd overleden en had [eiseres] benoemd tot zijn enige erfgenaam in zijn testament. In een lopende bodemprocedure werd het testament aangevochten door de neef van de erflater. De rechtbank had eerder een deskundigenrapport gelast, waarin de geestelijke toestand van de erflater ten tijde van het opstellen van het testament aan de orde kwam.
De rechtbank oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat het medisch dossier cruciaal was voor de waarheidsvinding in de bodemprocedure. De rechtbank overwoog dat het medisch beroepsgeheim ook na het overlijden van de patiënt geldt, maar dat er uitzonderingen zijn, zoals veronderstelde toestemming of een zwaarwegend belang. De rechtbank concludeerde dat er geen veronderstelde toestemming was, maar dat er wel sprake was van een zwaarwegend belang, omdat het dossier nodig was om de geldigheid van het testament te toetsen.
De voorzieningenrechter heeft Inovum veroordeeld om het medisch dossier binnen een week na de mededeling van de naam van de medisch adviseur aan deze adviseur te verstrekken. Tevens werd Inovum veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiseres]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.S. Penders.