ECLI:NL:RBMNE:2019:3608
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woning; vaststelling waarde in goede justitie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats]. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Sabur, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking SWW, die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2018 had vastgesteld op € 378.000,--. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 245.000,-- heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 juni 2019, waar eiser en zijn taxateur aanwezig waren, en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde mr. A.J. van Griethuijsen.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen die door verweerder zijn gebruikt voor de waardebepaling niet voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met verkoopgegevens van de referentiewoningen, maar ook zijn eigen waarde is niet aannemelijk gemaakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning zelf vastgesteld op € 340.000,--, en het beroep van eiser gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.280,52. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,-- dient te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.