ECLI:NL:RBMNE:2019:3537

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
UTR 18/4044-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over gebrek in arbeidsdeskundige onderbouwing van een besluit inzake arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 2 juli 2019, wordt een geschil behandeld tussen eiseres, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 april 2018 werd vastgesteld op 25 tot 35%. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 55 tot 65%, maar eiseres is van mening dat de beoordeling onjuist is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functie van Productiemedewerker industrie geschikt zou zijn voor eiseres, gezien haar beperkingen. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding op het item 3.6.1 (stof, rook, gassen en dampen) onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken. Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgronden toegelicht en het onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 juni 2019, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om tegen deze tussenuitspraak in hoger beroep te gaan, maar dit kan pas gelijktijdig met een eventuele einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4044-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2018 heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt met ingang van 15 april 2018 gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 55 tot 65%.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2019. Eiseres was samen het haar gemachtigde op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt sinds 8 maart 2004 een WAO-uitkering omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. Aan de hand van informatie van de Belastingdienst heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in de periode van 2010 – 2016 inkomsten uit arbeid heeft gehad naast haar uitkering. Dit is aanleiding geweest voor verweerder om de arbeidsongeschiktheid van eiseres opnieuw te beoordelen en de besluiten te nemen zoals beschreven onder ‘Procesverloop’.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres per 15 april 2018 vastgesteld op 62,26%. Verweerder baseert zich hierbij op rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
3. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat hoewel de datum in geding 15 april 2018 is, verweerder ook informatie en veranderingen in de medische situatie van na de datum in geding in het kader van de heroverweging in bezwaar moet betrekken. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe als volgt. In de wet of in vaste rechtspraak is geen onderbouwing te vinden voor het standpunt van eiseres. Het klopt dat verweerder een volledige heroverweging moet doen in bezwaar en daarbij relevante informatie moet betrekken, maar het moet dan wel gaan om informatie die betrekking heeft op de datum in geding. Verslechteringen of veranderingen die in de situatie van eiseres zijn opgetreden ná de datum in geding zijn niet relevant voor deze beoordeling en vallen buiten de omvang van het geding.
4. Eiseres heeft haar beroepsgronden ten aanzien van artikel 9, sub a en sub e van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten ingetrokken. De rechtbank bespreekt deze gronden daarom niet.
5. Tegen de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek voert eiseres aan dat er ten onrechte geen lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft dat er geen lichamelijk onderzoek is verricht omdat de psychische klachten op de voorgrond staan en er voldoende informatie beschikbaar is, maar volgens eiseres had er wel lichamelijk onderzoek moeten worden verricht, omdat de lichamelijke klachten niet los gezien kunnen worden van de psychische klachten. Daarnaast stelt eiseres dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de behandeling had moeten afwachten en meer informatie had moeten opvragen, voordat hij het rapport ging opstellen.
6. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en de primaire verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet verplicht om een eigen (lichamelijk) onderzoek te verrichten als ook op basis van andere onderzoeksbevindingen voldoende inzicht kan worden verkregen in de klachten en beperkingen. De enkele omstandigheid dat een lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven, betekent dus niet dat al om die reden de besluitvorming onzorgvuldig moet worden geacht. De rechtbank acht het verder niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de behandeling niet heeft afgewacht of niet meer informatie heeft opgevraagd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie van eiseres ten tijde van de datum in geding moest beoordelen. Als er sprake is van een verslechtering na die tijd, kan eiseres een melding daarvan doen en vervolgens naar aanleiding daarvan opnieuw beoordeeld worden.
7. Eiseres voert verder aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. Het gaat onder andere door de lichamelijke klachten en de operatie die zij op 21 augustus 2018 heeft gehad psychisch steeds slechter met haar. Met name voor de psychische klachten zijn volgens eiseres te weinig beperkingen aangenomen in de functionelemogelijkhedenlijst. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verschillende medische stukken overgelegd.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische beoordeling onjuist te achten en overweegt daartoe als volgt. Verzekeringsarts bezwaar en beroep A. Meij heeft in de rapportage van 21 augustus 2018 gemotiveerd uiteengezet wat de klachten van eiseres zijn en tot welke beperkingen dat volgens hem moet leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar alle medische informatie in mee gewogen, waaronder ook de door hem opgevraagde informatie van PsyQ. Daarnaast heeft hij erbij betrokken dat eiseres op
21 augustus 2018 geopereerd is. Dit leidt niet tot verdergaande beperkingen, omdat de beoordeling ziet op 15 april 2018 als datum in geding. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd of de door haar overgelegde informatie geen aanleiding om aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De door eiseres in beroep overgelegde medische informatie is ofwel al betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ofwel ziet op de periode van na de datum in geding. Zoals overwogen onder 3, valt informatie van (ver) na 15 april 2018 buiten de omvang van het geding. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tegen de arbeidskundige beoordeling voert eiseres aan dat de functie Productiemedewerker industrie niet geschikt is vanwege een overschrijding van haar beperking op het item 3.6.1 (Stof, rook, gassen en dampen).
10. Eiseres is beperkt geacht op het item 3.6.1. Als toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij opgenomen: ‘niet in stof, rook, gassen dampen’. De functie Productiemedewerker industrie heeft op dit punt een kenmerkende belasting. De arbeidsdeskundig analist heeft hierbij de volgende toelichting gegeven: ‘Soldeerdamp. Er is luchtafzuiging op de werkplek, maar dit vangt niet alles weg. Men kan hele dagen met solderen bezig zijn’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signalering op dit item akkoord bevonden met de volgende motivering: ‘De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat cliënt niet in stof, rook, gassen of dampen dient te werken. In deze functie wordt gesoldeerd echter op de werkplek is adequate luchtafzuiging aanwezig die voldoet aan de Arbonormen. Geen knelpunt op dit item’.
11. Ter zitting is dit punt besproken en heeft de rechtbank verweerder gevraagd in hoeverre de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat er adequate luchtafzuiging aanwezig is, strookt met de toelichting van de arbeidsdeskundig analist dat de luchtafzuiging niet alles weg vangt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functie akkoord heeft bevonden. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep N. Admiraal van 31 augustus 2018 blijkt echter niet dat de overschrijding op dit item in de functie Productiemedewerker industrie met de verzekeringsarts bezwaar en beroep besproken is en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep akkoord is gevonden. Op pagina 2 van de rapportage geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan, in reactie op de bezwaargronden, dat in geen van de geduide functies een signalering op het item 3.6.1 voor komt. De rechtbank stelt vast dat dit onjuist is, zoals hiervoor is overwogen. Op pagina 5 van de rapportage heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep weergegeven op welke punten zij overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar daarbij wordt dit specifieke punt niet genoemd. De rechtbank volgt de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de toelichting van verweerder ter zitting daarom niet. Door verweerder is onvoldoende gemotiveerd dat de functie Productiemedewerker industrie geschikt is vanwege de overschrijding op item 3.6.1. De beroepsgrond slaagt.
12. Eiseres voert tegen de arbeidsdeskundige beoordeling verder aan dat de functie Productiemedewerker industrie niet geschikt is vanwege een overschrijding op item 4.9.1, frequent reiken. Daarnaast is de functie Samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar, volgens eiseres ook niet geschikt, vanwege een overschrijding op item 4.14.1, tillen.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden niet slagen. In de rapportage van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep N. Admiraal is op pagina 5 toegelicht dat deze overschrijdingen akkoord bevonden zijn na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat de functies om die redenen niet geschikt zijn. Deze gronden slagen niet.
14. Zoals overwogen onder 11, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding op item 3.6.1 in de functie Productiemedewerker industrie onvoldoende gemotiveerd is. Daardoor is onvoldoende duidelijk of deze functie wel geschikt is voor eiseres. Nu verweerder deze functie aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder via een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Tot slot wijst de rechtbank erop dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.