In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij de verzoekers, een vrouw en een man, de ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) van de gemeente [gemeente] hebben aangesproken. De rechtbank heeft het besluit van de ABS van 24 mei 2018 vernietigd, waarin de ABS weigerde om akten van erkenning op te maken voor de kinderen van de vrouw door de man. De rechtbank oordeelde dat de identiteit van de man kan worden vastgesteld, ondanks dat de ABS twijfels had over de identiteit vanwege verschillende identiteitsbewijzen van de man.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek, en heeft vastgesteld dat de man, ondanks de onduidelijkheid over zijn nationaliteit, recht heeft op erkenning van de kinderen. De rechtbank heeft ook de belangen van de kinderen in overweging genomen, waarbij werd benadrukt dat het van groot belang is dat de akten van de burgerlijke stand de juiste gegevens bevatten. De rechtbank heeft de ABS gelast om alsnog de akten van erkenning op te maken en de persoonsgegevens van de man als vader toe te voegen aan de geboorteaktes van de kinderen.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de erkenning van de kinderen niet verder vertraagd wordt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekers de wens hebben geuit dat de kinderen de geslachtsnaam van de man zullen dragen, wat mogelijk is onder het Nederlandse namenrecht. De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap afgewezen, omdat het primaire verzoek werd toegewezen.