ECLI:NL:RBMNE:2019:3500

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
UTR 19/577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen beëindiging ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat hem weer geschikt achtte voor zijn eigen werk. Het primaire besluit I, dat op 29 oktober 2018 werd genomen, stelde dat eiser vanaf 26 juni 2018 weer in staat was om te werken. Eiser had echter zijn bezwaar tegen dit besluit niet tijdig ingediend, aangezien de termijn hiervoor twee weken was en hij dit bezwaar pas na deze termijn indiende. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij geen geldige reden had gegeven voor de termijnoverschrijding. Eiser was niet verschenen op de zitting en had ook geen schriftelijke toelichting gegeven op zijn verlate bezwaar. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/577
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser vanaf 26 juni 2018 weer geschikt geacht voor zijn eigen werk.
Bij besluit van 30 oktober 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de betaling van zijn Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) wordt doorgezet in de periode van 26 maart 2018 tot 26 juni 2018.
Bij besluit van 15 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II opgevat als een bezwaar dat gericht is tegen het primaire besluit I en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet binnen twee weken na de bekendmaking op 29 oktober 2018 is ontvangen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2019. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser voert aan dat hij binnen zes weken en daarmee tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het gaat volgens hem namelijk niet om een medische herkeuring op initiatief van het UWV, waarvoor volgens verweerder een kortere bezwaartermijn geldt, want hij heeft zich zelf bij het UWV gemeld.
3.1
De rechtbank is - met verweerder - van oordeel dat het bezwaar zich richt tegen het wel of niet voortbestaan van eisers ongeschiktheid om te werken vanaf 26 juni 2018. In dat geval geldt, anders dan in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is vermeld, een bezwaartermijn van twee weken. Deze kortere termijn is vastgelegd in de artikelen 75j en 75k van de ZW. Dat heeft verweerder ook in het primaire besluit I vermeld. Eiser had er dus van op de hoogte kunnen zijn dat hij binnen twee weken bezwaar had moeten indienen. Dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen het primaire besluit II wel zes weken bedroeg, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het bezwaar richt zich namelijk niet tegen de inhoud van dit besluit.
3.2
Eiser heeft niet gereageerd op de brief van verweerder van 14 december 2018 waarin is gevraagd waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Ook heeft hij dit niet in de gronden van het beroepschrift vermeld en is hij niet op de zitting van de rechtbank verschenen waar hij dit nog had kunnen uitleggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.