In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een exploitatievergunning voor een kleinschalig hotel in Utrecht. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht, die op 13 september 2017 een vergunning had verleend aan de vergunninghouder voor het exploiteren van een hotel met zes kamers. Eiser betoogde dat de vergunning zou leiden tot onaanvaardbare overlast en een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen, omdat de exploitatie van het hotel niet tot ontoelaatbare nadelige gevolgen voor de omgeving zou leiden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de vergunning alleen geldt voor het exploiteren van een hotel met een beperkt aantal kamers en dat de afstand tot de omliggende percelen voldoende is om overlast te minimaliseren. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over de te verwachten overlast. De rechtbank heeft ook de andere bezwaren van eiser tegen de vergunningverlening, waaronder de gang van zaken rond de aanvraag, verworpen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.