In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een kleinschalig hotel. De vergunninghouder had op 15 mei 2017 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht was verleend, ondanks dat het gebruik van het perceel als hotel in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Eiseres, een omwonende, heeft tegen het besluit van 13 februari 2018 beroep ingesteld, waarin zij aanvoerde dat de belangen van de omwonenden onvoldoende waren meegewogen en dat er al sprake was van overlast door toeristen.
De rechtbank overwoog dat het college bevoegd was om de vergunning te verlenen, ook al was er strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank benadrukte dat het college bij de afweging van belangen in redelijkheid de belangen van de vergunninghouder zwaarder mocht laten wegen dan die van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de realisatie van het hotel niet zou leiden tot een onacceptabele druk op het woon- en leefklimaat van de omgeving, mede gezien het gemeentelijk beleid dat gericht is op de uitbreiding van hotelcapaciteit in de binnenstad.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.