ECLI:NL:RBMNE:2019:3477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
UTR 18/1207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor kleinschalig hotel en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor de realisatie van een kleinschalig hotel. De eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat haar bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken, aangezien de bekendmaking van de vergunning op 19 mei 2017 had plaatsgevonden en de bezwaartermijn op 20 mei 2017 was aangevangen. De laatste dag om bezwaar te maken was 30 juni 2017, terwijl het bezwaarschrift van eiseres pas op 13 juli 2017 was ontvangen.

Eiseres voerde aan dat er eerder door een derde partij, [A], pro forma bezwaar was gemaakt, en dat dit bezwaar mede namens haar was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de handtekeningenlijst die bij het eerdere bezwaarschrift was gevoegd, dateerde van vóór de verlening van de omgevingsvergunning en dat er geen bewijs was dat [A] daadwerkelijk gemachtigd was om namens eiseres bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat eiseres zelf voor het eerst bezwaar had gemaakt met haar brief van 11 juli 2017, en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat verweerder in verzuim was geweest door [A] niet in de gelegenheid te stellen een schriftelijk bewijs van machtiging over te leggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1207

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Oosterweghel en mr. H. Kavi).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. P.J.G. Poels.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2017 heeft verweerder aan derde-partij (verder: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een kleinschalig hotel op het perceel [adres] en [adres] (verder: het perceel).
Bij besluit van 13 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 26 januari 2017 heeft vergunninghouder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van de realisatie van een kleinschalig hotel op het perceel.
Bij het besluit van 15 mei 2017 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Deze vergunning is op 19 mei 2017 aan vergunninghouder toegezonden. De verleende omgevingsvergunning is op 26 mei 2017 bekend gemaakt in het Gemeenteblad. In die bekendmaking is onder meer het volgende vermeld:

Afgehandelde omgevingsvergunning, het realiseren van een kleinschalig hotel, [adres] – [adres] , HZ_WABO-17-02562

[adres] – [adres]

HZ_WABO-17-02562
Het realiseren van een kleinschalig hotel
Datum besluit: 19-05-2017
Verzenddatum/bekendmaking besluit: 19-05-2017
Besluit: Verleend.

Bezwaar maken

Tegen dit besluit kunt u bezwaar maken. Een bezwaarschrift moet binnen 6 weken ingediend worden. Deze termijn gaat in op de dag na de bekendmaking van het besluit aan de aanvrager.”
2. Eiseres heeft bij brief van 11 juli 2017, ingekomen bij verweerder op 13 juli 2017, bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
3. De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar vanwege het overschrijden van de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt.
4. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Vaststaat dat het besluit van 15 mei 2017 op 19 mei 2017 overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt door toezending daarvan aan de vergunninghouder. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de bezwaartermijn dan ook aan op 20 mei 2017. De laatste dag van de bezwaartermijn was dus 30 juni 2017. Het bezwaarschrift van eiseres, gedateerd 11 juli 2017, is op 13 juli 2017 door verweerder ontvangen en is dus, gelet op artikel 6:9 van de Awb, niet tijdig ingediend.
6. Eiseres heeft ter zitting van de rechtbank toegelicht dat zij zich niet kan verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat door [A] reeds bij brief van 30 juni 2017 pro forma bezwaar is gemaakt tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2017. Eiseres heeft verklaard dat dat bezwaarschrift mede namens haar is ingediend, hetgeen zou blijken uit de door [A] bij dat bezwaarschrift gevoegde handtekeningenlijst van 26 april 2017, waarin eiseres [A] machtigt namens haar bezwaar te maken tegen de verleende omgevingsvergunning. Verder heeft eiseres betoogd dat het op de weg van verweerder had gelegen om [A] een hersteltermijn te gunnen, ingeval verweerder van mening was dat de overgelegde handtekeningenlijst niet voldoende was om als schriftelijk bewijs van machtiging te dienen.
6.1
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Juist is dat [A] bij brief van 30 juni 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 15 mei 2017 en dat bij dat bezwaarschrift een handtekeningenlijst was gevoegd. Daarop staan onder meer de handtekeningen vermeld van [B] en [C] , bestuursleden van eiseres. Deze handtekeningenlijst dateert echter van vóór de verlening van de omgevingsvergunning en op die lijst is vermeld dat ondergetekenden schriftelijk op de hoogte gehouden willen worden van de voortgang van de vergunningaanvragen rond het pand. Verder heeft eiseres na 30 juni 2017 zelf een bezwaarschrift ingediend. In dat bezwaarschrift rept eiseres met geen woord over het door [A] op 30 juni 2017 ingediende bezwaarschrift. Integendeel, in haar bezwaarschrift van 11 juli 2017 geeft eiseres te kennen ernstig bezwaar te hebben tegen het (voorgenomen) besluit van verweerder om een ‘zgn. experience hotel’ toe te staan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet [A] namens eiseres bij brief van 30 juni 2017, maar eiseres met haar brief van 11 juli 2017 voor het eerst bezwaar heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 15 mei 2017. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in verzuim is geweest door [A] niet in de gelegenheid te stellen een schriftelijk bewijs van machtiging over te leggen, zoals door eiseres ter zitting van de rechtbank is betoogd.
7. Nu gesteld noch gebleken is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. M.P. Glerum, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.