In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een exploitatievergunning voor een kleinschalig hotel in Utrecht. De Vereniging van Eigenaren heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht, die op 13 september 2017 een exploitatievergunning had verleend aan de vergunninghouder voor het exploiteren van een hotel met zes kamers. De Vereniging van Eigenaren betoogde dat de exploitatievergunning moest worden geweigerd omdat de aanvrager van de exploitatievergunning niet dezelfde was als de aanvrager van de omgevingsvergunning, en dat de vestiging van het hotel in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de Horecaverordening Utrecht 2015 geen bepaling bevat die vereist dat de aanvrager van de exploitatievergunning dezelfde moet zijn als de aanvrager van de omgevingsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de verleende exploitatievergunning alleen geldt voor het exploiteren van een hotel met zes kamers en dat de vergunninghouder als houder van de exploitatievergunning moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde verder dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet ontoelaatbaar nadelig werd beïnvloed door de aanwezigheid van het hotel. De rechtbank verklaarde het beroep van de Vereniging van Eigenaren ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester.