ECLI:NL:RBMNE:2019:3475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
UTR 17/3834
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van hotel in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruiken van een hotel. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aan de vergunninghouder, na een aanvraag die op 16 augustus 2016 was ingediend. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 augustus 2017, waarin de vergunning werd verleend. Tijdens de zitting op 15 mei 2019 zijn eisers, waaronder mr. D.D. Pietersz, verschenen, terwijl de gemeente en de vergunninghouder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

Eisers voerden aan dat zij geen vertrouwen hebben in de naleving van de voorwaarden van de vergunning door de vergunninghouder, vooral gezien eerdere overtredingen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) de aanvraag heeft getoetst en heeft geconcludeerd dat de activiteit voldoet aan de relevante regelgeving. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de brandveiligheid niet voldoende is verzekerd, ondanks de zorgen van eisers.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele vrees van eisers dat de vergunninghouder zich niet aan de voorwaarden zal houden, niet voldoende is om het besluit te vernietigen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3834

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en mr. D.D. Pietersz, te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Oosterweghel en mr. H. Kavi).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. P.J.G. Poels.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft verweerder aan derde-partij (verder: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel [adres] en [adres] te [woonplaats] (verder: het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Eisers [eiser 2] , [eiser 3] en Pietersz zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 16 augustus 2016 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel. In eerste instantie heeft verweerder bij een besluit van 25 juli 2017 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Omdat dit besluit naar de mening van verweerder op een aantal punten onvolledig was, heeft verweerder op 15 augustus 2017 een herstelbesluit genomen dat strekt ter vervanging van het besluit van 25 juli 2017. Verweerder heeft daarbij aan vergunninghouder (wederom) de gevraagde omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel verleend.
2. Eisers hebben tegen het besluit van verweerder van 15 augustus 2017 beroep ingesteld. Eisers voeren aan dat zij er geen vertrouwen in hebben dat vergunninghouder de in de omgevingsvergunning opgenomen voorwaarden zal nakomen. Het wantrouwen van eisers wordt versterkt doordat al eerder aan vergunninghouder een last onder dwangsom is opgelegd vanwege het niet nakomen van voorschriften voor het gebruik van het perceel. Nu vergunninghouder er in het recente verleden blijk van heeft gegeven zich niet aan wet- en regelgeving te houden, gaan eisers ervan uit dat dit nu niet anders zal zijn.
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het - voor zover hier van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen.
Op grond van artikel 2.13 van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, geweigerd indien de brandveiligheid met het oog op het voorziene gebruik van het gebouw niet voldoende verzekerd is.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo aangewezen:
a. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatige of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel in afwijking daarvan bij bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen;
b. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin dagverblijf zal worden verschaft aan:
1. meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of
2. meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen.
4. Met betrekking tot de door eisers aangevoerde beroepsgrond dat zij vrezen voor de brandveiligheid omdat vergunninghouder zich niet aan de opgelegde voorwaarden zal houden, overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de ‘Toets Activiteit Brandveilig Gebruik’ van 10 augustus 2017 blijkt dat de Veiligheidsregio Utrecht Brandweer Preventie (VRU) de activiteit heeft getoetst aan de van toepassing zijnde regelgeving. De VRU heeft daarbij geconcludeerd dat de activiteit voldoet aan die regelgeving en heeft bij de totstandkoming van die toets de door LBP Sight aan vergunninghouder uitgebrachte adviezen betrokken. De rechtbank heeft in wat eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de door de VRU uitgevoerde ‘Toets Activiteit Brandveilig Gebruik’ onjuist is.
4.2
Naar aanleiding van het positieve advies van de VRU heeft verweerder bovendien voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning verbonden, waaronder het aanwezig zijn van een ontruimingsplan. Tevens is voor dit ontruimingsplan een actualiseringsplicht opgenomen. Verder is gebleken dat op last van de VRU de tuindeuren alleen naar binnen toe geopend mogen worden, zodat de vluchtroute bij eventuele calamiteiten niet geblokkeerd wordt. Ten slotte heeft verweerder ter zitting verklaard dat er door de VRU regelmatig controles zullen worden uitgevoerd, terwijl er ook ontruimingsoefeningen zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft gelet hierop dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de brandveiligheid met het oog op het voorziene gebruik van het perceel niet voldoende is verzekerd.
4.3
De enkele stelling van eisers dat zij vrezen dat vergunninghouder zich niet zal houden aan de in de vergunning opgenomen voorschriften en (opnieuw) een overtreding zal begaan, kan de rechtbank niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit om die reden moet worden vernietigd. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de door eisers uitgesproken vrees op dit punt, is de rechtbank van oordeel dat dit aspect in deze procedure niet aan de orde kan komen, omdat dit een kwestie van handhaving is. In deze procedure kan alleen de beslissing van verweerder zoals die is genomen op de ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor het brandveilig gebruiken van een hotel op het perceel aan de orde komen. Nu eisers daartegen verder geen gronden hebben aangevoerd die doen twijfelen aan de juistheid van die beslissing en het daaraan ten grondslag gelegde advies van de VRU, is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eisers niet kan slagen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. M.P. Glerum, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.