ECLI:NL:RBMNE:2019:3451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende financiële transparantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering door eiseres. De aanvraag werd afgewezen door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, omdat eiseres onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in staat was om aan te tonen dat zij recht had op bijstand, aangezien zij geen duidelijkheid kon verschaffen over de kasstortingen op haar rekeningen en die van haar minderjarige kinderen. Eiseres had aangevoerd dat de stortingen van haar inwonende kinderen niet als inkomen moesten worden aangemerkt en dat zij niet op de hoogte was van de bewijslast met betrekking tot deze stortingen. De rechtbank stelde echter vast dat de bewijslast voor het aantonen van de noodzaak van bijstand bij eiseres lag. Eiseres had niet kunnen aantonen waar de contante gelden vandaan kwamen en had geen controleerbare gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar claims. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten de aanvraag om bijstand af te wijzen, omdat eiseres niet voldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gepubliceerd in verband met een onderzoek van de Universiteit Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1294
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat zij in voldoende mate kan aantonen dat zij op en na 4 december 2018 in omstandigheden verkeerde dat zij de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kon voldoen. De stortingen die zijn verricht door en van het geld van haar inwonende meerderjarige kinderen dienen niet als inkomen te worden aangemerkt; zij zijn gehouden een bijdrage te leveren in de kosten van het huishouden. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat leningen niet als inkomen werden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (PW) en was ook niet bekend met de bewijslast met betrekking tot stortingen. Zij verzoekt hiermee rekening te houden bij de vaststelling of er recht is op bijstand op en na 4 december 2018.
3. De bewijslast dat eiseres bijstand nodig heeft omdat zij de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan voldoen rust op haar. Dat betekent dat zij duidelijkheid moet geven over haar financiële situatie en in het bijzonder over de kasstortingen op haar rekening en de rekening van haar minderjarige kinderen. Verweerder mag hierbij vragen om informatie over de periode voorafgaand aan de aanvraag en de periode van de aanvraag tot het primaire besluit. In de periode van juli 2018 tot en met januari 2019 zijn bedragen, variërend van € 10,- tot € 1.000,-, met een totaalbedrag van € 7.595,00 op de rekeningen van eiseres en haar minderjarige kinderen gestort. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken waar de contante gelden van deze kasstortingen vandaan kwamen, dus ook niet dat een deel hiervan afkomstig zou zijn van haar meerderjarige kinderen als bijdrage in de kosten voor het huishouden. Ditzelfde geldt ook over de periode ná 4 december 2018. In de periode ná 4 december 2018 is een bedrag van € 1.900,00 aan contante gelden op de rekening van eiseres gestort. In beroep heeft eiseres een verklaring van [A] overgelegd. Dit is onvoldoende om de herkomst van de stortingen aannemelijk te maken. Deze verklaring is achteraf opgesteld en niet met controleerbare gegevens onderbouwd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat eiseres zich in een situatie bevond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Dat eiseres er niet van op de hoogte was dat leningen als inkomen kunnen worden aangemerkt is in dit geval niet relevant. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van leningen. Dat eiseres niet op de hoogte was van de bewijslast bij stortingen betekent niet dat verweerder het besluit niet heeft mogen nemen. Dat eiseres hiervan niet op de hoogte was, komt voor haar risico. Zelfs al zou hiermee rekening moeten worden gehouden, dan nog mag van eiseres verwacht worden dat zij nu, nu zij hiervan wel op de hoogte is, alsnog informatie die controleerbaar is, kan verschaffen over de herkomst van de stortingen. Dit heeft zij op geen enkele wijze gedaan.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar (financiële) situatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft de aanvraag om bijstand dus terecht afgewezen.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.