ECLI:NL:RBMNE:2019:342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
6847107
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Harmonisatie van pensioenregelingen en wijziging toeslagbepalingen in pensioencontracten

In deze zaak heeft de Vereniging van Gepensioneerden Wilma Pensioenfonds (VGWP) een vordering ingesteld tegen Koninklijke BAM Groep N.V. (BAM) met betrekking tot de wijziging van de toeslagbepalingen in de pensioenregelingen na de harmonisatie in 2010. De VGWP stelt dat de wijzigingen van de toeslagregelingen niet rechtsgeldig zijn doorgevoerd en dat de nieuwe regeling hen benadeelt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wijziging van de toeslagbepalingen in 2010 en de daaropvolgende wijzigingen in 2013 rechtsgeldig zijn, omdat deze zijn goedgekeurd door de Centrale Ondernemingsraad (COR) en de Sociaal-Economische Commissie (SEC). De VGWP heeft betoogd dat de wijziging niet rechtsgeldig was omdat deze alleen was goedgekeurd door de COR, die volgens hen niet bevoegd was om de belangen van gepensioneerden te vertegenwoordigen. De kantonrechter oordeelt echter dat de COR en SEC voldoende betrokken waren bij het proces en dat de wijziging van de toeslagbepalingen niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De vordering van VGWP wordt afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6847107 UC EXPL 18-4722 LT/33864
Vonnis van 23 januari 2019
inzake
de vereniging
Vereniging van Gepensioneerden Wilma Pensioenfonds,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen VGWP,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A. van de Hoef,
tegen:
de naamloze vennootschap
Koninklijke BAM Groep N.V.,
gevestigd te Bunnik,
verder ook te noemen BAM,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.H. Maatman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met aangehecht productie 1 t/m 4,
- de door VGWP op 19 juni 2018 toegezonden volledige producties 3 en 4,
- de conclusie van antwoord met aangehecht productie 1 t/m 12,
- de akte wijziging en vermeerdering eis van VGWP,
- de mondelinge behandeling van 21 november 2018 waarvan aantekening is gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Vereniging van Gepensioneerden Wilma Pensioenfonds (hierna: VGWP) vertegenwoordigt de gewezen deelnemers en gepensioneerden die uit hoofde van hun dienstverband bij Wilma Bouw en/of de Koninklijke BAM Groep N.V. (hierna: BAM) pensioenuitkeringen ontvangen.
2.2.
Voordat BAM Wilma Bouw in 2000 overnam, bouwden werknemers van Wilma Bouw pensioen op bij Stichting Wilma Pensioenfonds. De verplichtingen van dit pensioenfonds werden herverzekerd bij AEGON Levensverzekering N.V. (hierna: AEGON).
2.3.
Het pensioenreglement van Stichting Wilma Pensioenfonds bevat de volgende bepaling over toeslagverlening:
“Artikel 18
INDEXATIE VAN PENSIOENEN
1.
Het bestuur zal aan de hand van een door de actuaris uit te brengen advies in december van elk jaar bezien of en in hoeverre er middelen van het fonds aangewend kunnen worden voor verhoging van de volgende pensioenaanspraken respectievelijk –rechten per de eerste januari van het komende jaar:
(…)
Bij zijn besluitvorming zal het bestuur rekening houden met de terzake door De Nederlandsche Bank gegeven aanwijzingen én met de bepalingen in de navolgende leden van dit artikel.
2.
Het bestuur zal ernaar streven de in lid 1, sub a, alsmede sub d, e, f en g bedoelde pensioenen zoveel mogelijk aan de positieve ontwikkeling van het prijsindexcijfer aan te passen. Indien tot een dergelijke aanpassing besloten wordt, zal een indexatiepercentage per de eerste januari van het jaar worden vastgesteld dat wordt afgeleid van, doch minder kan bedragen dan de verhouding van het prijsindexcijfer van oktober van het voorafgaande jaar ten opzichte van dat van oktober van het daaraan voorafgaande jaar. (…)”
2.4.
Vanaf 2005 gingen werknemers van Wilma Bouw pensioen opbouwen bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: Bpf Bouw).
2.5.
Van 2005 tot 2009 verzekerde Stichting Wilma Pensioenfonds alleen de slapende rechten van (gewezen) werknemers. In 2009 werd dit fonds geliquideerd en werden de in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten per 1 januari 2009 door middel van een collectieve waardeoverdracht rechtstreeks ondergebracht bij AEGON.
2.6.
Omdat de rechten en plichten die Stichting Wilma Pensioenfonds als verzekeringnemer had op dat moment overgingen op BAM, hebben zij deze overgang vastgelegd in de Overeenkomst van overdracht 24 april 2009 (hierna: de overeenkomst 2009)
2.7.
In de considerans van de overeenkomst 2009 is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
C. in het kader van gemelde overeenkomst nr. […] , het Fonds [Stichting Pensioenfonds Wilma, toevoeging kantonrechter] gelden heeft overgemaakt aan de Verzekeraar [AEGON, toevoeging kantonrechter] welke door deze laatste zijn ontvangen en door haar zijn gestort in een gesepareerd depot (…);
F. het Depot (zoals omschreven in considerans C. van deze overeenkomst) met ingang van 1 januari 2009, na affinanciering van het backservicehiaat als bedoeld in considerans D., wordt gesplitst in twee afzonderlijke Depots, te weten: Depot 1. met de gelden welke samenhangen met de reeds ingekochte pensioenaanspraken van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden; Depot 2. met het bedrag dat overblijft nadat per 31 december 2008, 23:59 uur conform de genoemde verzekeringsovereenkomst de omvang en de samenstelling van het Depot is bepaald en het saldo van Depot 1 van het alsdan berekende totaalbedrag zijn afgetrokken, dit laatste bedrag hierna te noemen: “het Liquidatiesaldo”;”
2.8.
Verder is van belang het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst 2009:
“Het volledige Liquidatiesaldo (zoals gedefinieerd onder F. Depot 2 in de considerans van deze overeenkomst) inclusief het te behalen rendement vanaf 1 januari 2009, zal vanaf 1 januari 2012 worden aangewend voor voorwaardelijke indexatie van de aanspraken van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden. Een en ander conform de bepalingen als vervat in het pensioenreglement zoals dit zal gelden per 1 januari 2009.”
2.9.
In artikel 5 van de overeenkomst 2009 is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
“2. De Werkgever [BAM, toevoeging kantonrechter] zal in aansluiting op artikel 3 van deze overeenkomst en zoals vervat is in artikel 18 lid 1 tot en met lid 4 van het pensioenreglement 2009, jaarlijks een besluit nemen over een voorwaardelijke indexatie op basis van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfer (…) van de aanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, afhankelijk van de hoogte van het Liquidatiesaldo (zoals is gedefinieerd onder F. Depot 2. in de considerans van deze overeenkomst) inclusief het te behalen toekomstig rendement. Voor deze voorwaardelijke indexatie zijn géén financiële middelen binnen het Depot 1., terwijl hiervoor géén dekking in de verplichte werkgeversbijdragen als bedoeld in artikel 10 van het pensioenreglement 2009 aanwezig is.”
2.10.
In 2010 werden binnen BAM de diverse pensioenregelingen geharmoniseerd. Het “Pensioenreglement Wilma Pensioenfonds” is toen gewijzigd naar de “Pensioenovereenkomst van Koninklijke BAM Groep N.V. en diens werknemers”. Daarin is onder meer opgenomen:
Artikel 6. Toeslagen op pensioenen
1.
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken als bedoeld in dit lid wordt jaarlijks een toeslag verleend. De Raad van Bestuur zal aan de hand van een door de actuaris uit te brengen advies in december van elk jaar bezien of en in hoeverre er middelen van het toeslagendepot aangewend kunnen worden voor verhoging van de volgende pensioenaanspraken respectievelijk rechten per de eerste januari van het komende jaar: (…)
2.11.
Er is een addendum bij de onder r.o. 2.10 genoemde pensioenovereenkomst. Daarin staat vermeld:
“Met ingang van 1 januari 2010 is het artikel ‘Toeslagen op pensioenen’, lid 2, 1e alinea als volgt gewijzigd:
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken als bedoeld in lid 1 sub a alsmede sub d, e, f en g wordt vanaf 1 januari 2010 jaarlijks per de eerste januari een toeslag verleend van maximaal de toeslag die het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid feitelijk verleent op de pensioenen van de inactieve deelnemers, doch nimmer meer dan 3%. De Raad van Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.”
2.12.
De onder 2.10 en 2.11 genoemde toeslagbepaling is verder uitgewerkt in het Toeslagprotocol 2010 welke werd opgevolgd door het Toeslagprotocol 2013.

3.Het geschil

3.1.
VGWP vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging en vermeerdering van eis;
Primair
voor recht te verklaren dat het Toeslagprotocol AEGON 2013 en Toeslagprotocol 2010 naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar zijn zodat die buiten toepassing dienen te blijven;
voor recht te verklaren dat de toeslagbepaling als bedoeld in artikel 18 van Pensioenreglement Wilma Pensioenfonds van toepassing zal zijn op de bij AEGON verzekerde pensioenaanspraken en rechten;
Subsidiair
voor recht te verklaren dat de wijzigingen van de toeslagregelingen vanaf 2010 naar Toeslagprotocol AEGON 2010 en vanaf 2013 en naar Toeslagprotocol AEGON 2013 niet rechtsgeldig plaatsvonden zodat deze Toeslagprotocol buiten toepassing dienen te blijven voor zover de daaruit voortvloeiende toeslagverlening is gebaseerd op de door BPF Bouw feitelijk verleende toeslagen, alsmede op de bij BPF Bouw beschikbare middelen, zodat in plaats daarvan een voorwaardelijk recht op indexatie zal gelden op basis van het door het CBS gepubliceerde CPI met een maximum van 3%, voor zover de beschikbare middelen in depot II daartoe toereikend blijken te zijn;
Meer subsidiair
BAM te veroordelen tot nakoming van artikel 2 van de overeenkomst tot overdracht van 24 april 2009 dat bepaalt dat de werkgever jaarlijks een besluit zal nemen over een voorwaardelijke indexatie op basis van het door het CBS gepubliceerde CPI van de aanspraken van de gewezen deelnemers op pensioengerechtigden;
Uiterst subsidiair
voor recht te verklaren dat het Toeslagprotocol AEGON 2010 en Toeslagprotocol AEGON 2013 naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar zijn, voor zover de daaruit voortvloeiende toeslagverlening is gebaseerd op de door BPF Bouw feitelijk verleende toeslagen, alsmede op de bij BPF Bouw beschikbare middelen, zodat in plaats daarvan een voorwaardelijk recht op indexatie zal gelden op basis van het door het CBS gepubliceerde CPI met een maximum van 3%, voor zover de beschikbare middelen in depot II daartoe toereikend blijken te zijn;
BAM te veroordelen om binnen 30 dagen na een daartoe veroordelend vonnis een gewijzigd pensioenreglement aan VGWP te overleggen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag waarin BAM in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
BAM te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
BAM heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van VGWP in de proces- en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat het geschil over?

4.1.
In 2010 werden binnen BAM de diverse pensioenregelingen geharmoniseerd. Door die harmonisatie is een wijziging in de toeslagbepaling in het pensioen van de Wilma Bouw gepensioneerden en slapers doorgevoerd. Voor de wijziging van 2010 was de toeslagverlening gekoppeld aan het Consumentenprijsindexcijfer. Na de wijziging in 2010 werd de toeslagverlening – opgenomen in het Toeslagprotocol 2010 en daarna 2013 - gekoppeld aan de toeslagen als verleend door Bpf Bouw. VGWP stelt dat de Wilma gepensioneerden en slapers door deze wijziging ernstig worden benadeeld, omdat het in de nieuwe situatie veel minder vaak tot toeslagverlening komt dan in de oude situatie. Aangezien het gesepareerd depot 2 specifiek voor hen is aangelegd en is gefinancierd met overrente uit depot 1 is het onaanvaardbaar dat hierdoor de situatie ontstaat dat zij niet of nauwelijks meer zullen profiteren van het door en voor hen opgebouwde kapitaal in depot 2, aldus VGWP.
Standpunt VGWP: toepassing van Toeslagprotocol AEGON 2013 onaanvaardbaar
4.2.
VGWP heeft zich primair op het standpunt gesteld dat toepassing van het Toeslagprotocol AEGON 2013 onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Toepassing van dat protocol leidt namelijk tot een onevenwichtige toeslagverlening. De in depot 2 beschikbare middelen kunnen immers onder de huidige toeslagbepaling niet worden aangewend, terwijl de middelen die zich in dat depot bevinden voortvloeien uit de door hen in depot 1 opgebouwde middelen. Om die reden dient het Toeslagprotocol 2013 buiten toepassing te blijven. De leemte die dan ontstaat, dient – op grond van artikel 6:248 lid 1 BW – te worden opgevuld met de tot 2010 geldende toeslagbepaling. Aangezien BAM geen enkel redelijk belang heeft om het verzoek tot wijziging van de huidige toeslagbepaling te weigeren, staat niets meer in de weg aan wijziging.
Standpunt BAM: niet onaanvaardbaar
4.3.
BAM heeft gemotiveerd betwist dat toepassing van het Toeslagprotocol 2013 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zij heeft tegen die stelling aangevoerd dat Wilma pensioen- en aanspraakgerechtigden door toepassing van de gewijzigde toeslagbepaling er financieel niet op achter uit zijn gegaan.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van dergelijke omstandigheden rust op VGWP nu zij aan het beroep op de toeslagbepaling tegenwerpt dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Bij de toepassing van deze rechtsregel dient de rechter de nodige terughoudendheid te betrachten. Of de redelijkheid en billijkheid aan de toepassing van het contractueel beding – in dit geval de toeslagbepaling van na 2010 – in de weg staat, hangt af van tal van omstandigheden, zoals onder meer de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen.
4.5.
De kantonrechter is het volgende van oordeel. Ten eerste is van belang vast te stellen of de toeslagbepalingen van voor en na 2010 voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk zijn. Een voorwaardelijke toeslagregeling behoort ingevolge de definitie van artikel 1 Pensioenwet niet tot de opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten. Partijen zijn het erover eens dat de toeslagbepaling van na 2010 voorwaardelijk is. Voor zover tussen partijen ter discussie staat of de toeslagbepaling van voor 2010 een onvoorwaardelijke is, is dat een vraag van uitleg. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van de cao-norm. Voor een pensioenreglement als het onderhavige betekent die norm dat aan de bepalingen van het reglement een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. Bij gebreke van een gepubliceerde schriftelijke toelichting op het pensioenreglement zijn bij de uitleg daarvan derhalve in beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die het reglement tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het reglement is gesteld. In de tekst van de toeslagbepaling van na 2010 is naar het oordeel van de kantonrechter een voorwaardelijk recht op indexatie vastgelegd. Uit artikel 18 lid 1 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds Wilma blijkt dat toeslag afhankelijk is van de visie van de actuaris en de beschikbaarheid van middelen. Ook uit lid 2 van het betreffende artikel blijkt de voorwaardelijkheid doordat het bestuur er naar streeft om de pensioenen zoveel mogelijk aan de positieve ontwikkeling van het prijsindexcijfer aan te passen. Daarmee is de in het reglement vastgelegde indexatie voorwaardelijk, namelijk afhankelijk van een toekomstige onzeker gebeurtenis, te weten de beschikbaarheid van middelen (artikel 6:21 BW), waarover het bestuur jaarlijks zal moeten beslissen.
4.6.
Wilma pensioen- en aanspraakgerechtigden hadden (en hebben) geen onvoorwaardelijk recht op jaarlijkse indexatie. In de periode na de overname tot en met 2009 zou enige jaren, vanwege de verslechterde financiële positie van Pensioenfonds Wilma, geen toeslag kunnen worden verleend op grond van de toeslagbepaling die gold voor de pensioen – en aanspraakgerechtigden van het fonds. Om de Wilma pensioen- en aanspraakgerechtigden toch een toeslag te kunnen bieden, heeft BAM – onverplicht en uit eigen middelen – een jaarlijkse toeslag van gemiddeld 1% gefinancierd. Het standpunt van VGWP – dat zij een indexatie-achterstand hebben opgelopen – gaat dus niet op. Onder de op dat moment voor hen geldende toeslagregeling zou in het geheel niet geïndexeerd kunnen worden. Door de onverplichte toeslagverlening door BAM zijn zij er dus alleen maar op vooruit gegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan bijgevolg niet gesproken worden van een onevenwichtige belangenbehartiging. Niet is komen vast te staan dat de door VGWP gestelde omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat toepassing van het Toeslagprotocol 2013 onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en daarom buiten toepassing zou moeten blijven.
Standpunt VGWP: wijziging toeslagregeling niet rechtsgeldig
4.7.
Subsidiair stelt VGWP zich op het standpunt dat de wijzigingen van de toeslagregelingen vanaf 2010 naar Toeslagprotocol AEGON 2010 en vanaf 2013 naar Toeslagprotocol AEGON 2013 niet rechtsgeldig heeft plaatsvonden zodat het Toeslagprotocol buiten toepassing dient te blijven voor zover de daaruit voortvloeiende toeslagverlening is gebaseerd op de door Bpf Bouw feitelijk verleende toeslagen, alsmede op de bij Bpf Bouw beschikbare middelen, zodat in plaats daarvan een voorwaardelijk recht op indexatie zal gelden op basis van het door het CBS gepubliceerde CPI met een maximum van 3%, voor zover de beschikbare middelen in depot II daartoe toereikend blijken te zijn;
4.8.
Volgens VGWP heeft de wijziging allereerst niet rechtsgeldig plaatsgevonden, omdat de wijziging slechts was voorgelegd aan en geaccordeerd door de COR van de BAM. Deze COR was rechtens niet bevoegd om de gepensioneerden en gewezen deelnemers te vertegenwoordigen. Zij vertegenwoordigt uitsluitend actieve deelnemers in de pensioenregeling. Om die reden is geen sprake geweest van een wijziging en vordert VGWP nakoming van het van de oude toeslagbepaling zoals opgenomen in het Pensioenreglement Stichting Wilma Pensioenfonds. Daarbij komt dat de COR een tegengesteld belang heeft aan de gewezen deelnemers en de gepensioneerden. Afschaffing van de onvoorwaardelijke toeslagbepaling is gunstig voor de actieve deelnemers, maar nadelig voor de gewezen deelnemers en gepensioneerden.
Standpunt BAM: wijziging rechtsgeldig
4.9.
BAM wil de wijziging niet terug draaien. Ten eerste betwist BAM dat het Toeslagprotocol 2013 niet rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen. Dat is volgens haar wel het geval. Het wijzigingsbesluit in 2013 is tot stand gekomen na instemming door de COR en na positief advies van de SEC. BAM betwist uitdrukkelijk dat de COR een tegengesteld belang heeft aan de belangen van Wilma pensioen- en aanspraakgerechtigden. Zij betwist dat ooit sprake is geweest van een onvoorwaardelijke toeslagverlening. Het is altijd een voorwaardelijke geweest, waardoor geen sprake is of is geweest van bevoor- of benadeling van een groep.
4.10.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. De vraag is of BAM aan alle wettelijke vereisten voor het doorvoeren van een wijziging in de pensioenvoorwaarden heeft voldaan. Wanneer de werkgever een voornemen heeft om in het kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar een besluit te nemen dat van invloed is op de uitvoering of de hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden, is zij, mits aan een aantal formele voorwaarden worden voldaan (en waarvan de kantonrechter vaststelt dat daar door de VGWP wordt voldaan), op grond van art. 22 Pw verplicht om dat voorgenomen besluit voor te leggen aan een vereniging van gepensioneerden, zoals de VGWP, wanneer dat besluit invloed heeft op de hoogte van het pensioen. In het onderhavige geval was BAM hiertoe verplicht nu de wijziging van de toeslagbepaling invloed had op de voorwaarden waaronder geïndexeerd wordt en in welke mate.
4.11.
Vast is komen te staan dat BAM verantwoording aflegt over het door BAM gevoerde beleid ten aanzien van de rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen, waaronder die van de Wilma-werknemers bij AEGON aan het Verantwoordingsorgaan voor rechtstreeks verzekerde pensioenen (hierna: VVP). De VVP wordt gevormd door de SEC (Sociaal-Economische Commissie) en de Pensioencommissie van de COR. Twee vertegenwoordigers van VGWP behartigen de belangen van voormalig Wilma-werknemers in de SEC. De SEC is nauw betrokken geweest in het proces van uniformering. De SEC is niet alleen op 16 december 2008 gevraagd haar oordeel te geven over het voornemen tot uniformering, maar zij heeft ook invloed uitgeoefend op de invulling en opstelling van het Toeslagprotocol 2010. De SEC heeft op 25 januari 2010 laten weten dat zij akkoord ging met de wijziging van de toeslagbepaling naar een toeslagverlening op basis van de toeslag die Bpf Bouw feitelijk verleent op de pensioenen van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Door deze gang van zaken is ook materieel voldaan aan de vereisten van artikel 22 Pw, waar het de specifieke belangen van de gepensioneerden betreft.
4.12.
Daarnaast behoeft BAM – op grond van artikel 27 lid 1 onder a WOR – de instemming van de Ondernemingsraad voor elk voorgenomen besluit over de wijziging van regelingen op grond van een pensioenovereenkomst. Op 5 oktober 2009 heeft BAM een instemmingsverzoek bij de COR ingediend. Daarin vroeg BAM in te stemmen de uniformering van het toeslagbeleid naar één toeslagbepaling die de indexatieverlening van Bpf Bouw volgde tot een maximum van 3%. Vast is komen te staan dat de COR op 5 januari 2010 heeft ingestemd met de uniformering van het toeslagbeleid. Daarmee stemde de COR in met een wijziging van – in geval van Wilma pensioen en aanspraakgerechtigden – de voorwaardelijke toeslagbepaling op basis van het prijsindexcijfer naar een voorwaardelijke toeslagbepaling overeenkomstig de indexatie die Bpf Bouw verleent.
4.13.
De slotconclusie met betrekking tot de subsidiaire, maar ook de meer en uiterst subsidiaire vordering luidt dat de toeslagbepaling rechtsgeldig is gewijzigd en dat de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen evenals de gevorderde nakoming en overlegging van een gewijzigd pensioenreglement.
Proceskosten
4.14.
VGWP wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden, tot op heden, aan de zijde van BAM begroot op € 600,00 (2 x € 300,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt VGWP tot betaling van de proceskosten aan de zijde van BAM, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.