ECLI:NL:RBMNE:2019:3403

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
484366 / HA RK 19-196
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter G.J. van Binsbergen ongegrond verklaard

Op 23 juli 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. G.J. van Binsbergen. Dit verzoek was ingediend op 11 juli 2019, nadat eerder een wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter op 28 juni 2019 ongegrond was verklaard. De wrakingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling te houden en heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigd vermoeden daarvan. Verzoeker had onder andere aangevoerd dat de rechter had besloten dat een usb-stick niet bekeken hoefde te worden en dat er een schijn van partijdigheid zou zijn ontstaan door de acceptatie van een epistel door de vorige wrakingskamer. De wrakingskamer concludeerde echter dat deze feiten niet relevant waren voor de beoordeling van de onpartijdigheid van de gewraakte rechter. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker geen nieuwe feiten had aangedragen die na het eerdere verzoek aan hem bekend waren geworden. De wrakingskamer heeft ook bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde procedure niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 484366 / HA RK 19-196
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
23 juli 2019
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft per e-mail van 11 juli 2019 opnieuw een verzoek ingediend tot wraking van mr. G.J. van Binsbergen (hierna: de rechter), in de zaak met kenmerk 7687499 UC EXPL 19-3930. Verzoeker heeft in deze zaak eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. G.J. van Binsbergen. Op dit wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer op 28 juni 2019 beslist. Het verzoek is ongegrond verklaard.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het volgende, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.Het wrakingsverzoek

De wrakingskamer heeft de e-mail van verzoeker aldus begrepen dat hij aan zijn wrakingsverzoek een drietal, door verzoeker nieuw genoemde feiten ten grondslag legt:
- de rechter is van oordeel dat de door verzoeker in de procedure overgelegde usb-stick niet behoeft te worden bekeken;
- een wrakingskamer mag niet bestaan uit rechters van hetzelfde gerecht als waarin de gewraakte rechter werkzaam is;
- de vorige wrakingskamer, die op het eerste wrakingsverzoek van verzoeker heeft beslist, heeft een epistel van [A] geaccepteerd en behandeld, terwijl verzoeker dit stuk vlak voor de zitting aangereikt heeft gekregen en hierop niet schriftelijk heeft kunnen reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De eerste grond die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt is het feit dat de rechter van oordeel is dat de overgelegde usb-stick niet behoeft te worden bekeken. Volgens artikel 37 lid 4 Rv kunnen alleen die feiten of omstandigheden aan een volgend verzoek tot wraking worden voorgelegd die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Daarvan is geen sprake, omdat verzoeker dit feit ook ten grondslag heeft gelegd aan zijn eerste wrakingsverzoek.
3.4.
Voor het tweede en derde feit, zoals hiervoor weergegeven onder 2., geldt dat deze geen betrekking hebben op enig handelen van rechter G.J. van Binsbergen tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, zodat deze feiten niet tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van vooringenomenheid bij de rechter, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Ook voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de grondslag van het verzoek tot wraking ontoereikend en zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.7.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv.
Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer 7687499 UC EXPL 19-3930, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat in het belang van de voortgang van die procedure voorkomen moet worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 7687499 UC EXPL 19-3930 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in de zaak met het zaaknummer 7687499 UC EXPL 19-3930 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mrs. G.J.J.M. Essink en G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.