Overwegingen
1. Eiseres heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Namens eiseres heeft de curator een zorgovereenkomst gesloten met Matthias Zorg (de zorgovereenkomst). De zorgovereenkomst houdt in dat eiseres met ingang van 1 mei 2018 gedurende 168 uur per week in een woonvoorziening verblijft. Hier verblijven ook andere bewoners die een pgb ontvangen. Van de pgb’s wordt gezamenlijk zorg ingekocht. Er is individuele en gezamenlijke begeleiding. Ten behoeve van eiseres heeft de curator op 21 juni 2018 een aanvraag voor een pgb ingediend, met terugwerkende kracht vanaf
2. Ter onderbouwing van het besluit om de aanvraag af te wijzen, stelt verweerder zich op het standpunt dat niet inzichtelijk is gemaakt dat het pgb doelmatig wordt besteed. Verder meent verweerder dat de curator onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de verplichtingen die voor eiseres aan het pgb zijn verbonden. Ten slotte stelt verweerder dat ten aanzien van eiseres het gelijkheidsbeginsel, ten opzichte van andere pgb-budgethouders die wél zorg kunnen inkopen bij Matthias Zorg, niet is geschonden.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de argumenten die verweerder aan het besluit tot afwijzing van de pgb-aanvraag ten grondslag legt. De rechtbank zal de geschilpunten hierna bespreken.
Doelmatigheid van de pgb-besteding
4. Volgens verweerder is de door hem opgevraagde informatie niet volledig aangeleverd. Hierdoor kan verweerder niet verifiëren of het pgb zal worden gebruikt voor de toegestane vergoedingen. Volgens verweerder komt het maandtarief dat in de zorgovereenkomst is genoemd, onverklaarbaar niet overeen met de specificatie en kosten van de maanden mei en juni 2018. Verder kan verweerder op basis van de zorgplanning en het persoonlijke begeleidingsschema geen verband leggen met de overeengekomen 168 uur per week aan zorg. Verweerder meent daarnaast dat de verhouding tussen individuele en gezamenlijk geleverde zorg niet klopt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres met Matthias Zorg is overeengekomen dat zij voor het vaste aantal van 168 uur per week zorg ontvangt. Hiervoor wordt door Matthias Zorg maandelijks een bedrag in rekening gebracht. Hoewel maandbetalingen op grond van de Regeling langdurige zorg (Rlz) zijn toegestaan, ontslaat dat eiseres niet van de verplichting om de overeengekomen uren en het maandbedrag te verantwoorden. Het behoort tot de vrijheid van verweerder om binnen de grenzen van de wet te bepalen op welke wijze hij de verantwoording van de besteding van de pgb’s controleert. Indien de verantwoording van maandbetalingen onvoldoende inzicht geeft in de besteding van de pgb-gelden, dan mag verweerder zich op het standpunt stellen dat hij via deze vorm van verantwoording niet kan beoordelen of de inzet van de pgb-gelden doelmatig is. Verweerder mag dan een andere wijze van verantwoording verlangen.
6. In het geval van eiseres heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de ingebrachte administratie van de verleende zorg over de maanden mei en juni 2018 incompleet en niet inzichtelijk was. Er zijn wel specificaties overgelegd van wat er aan zorg en begeleiding aan eiseres is geleverd. Daarbij is onder meer een verdeelsleutel gehanteerd voor zorg die gezamenlijk is geleverd. In de zorgovereenkomst is evenwel niet vermeld welke functies er aan eiseres geleverd worden. Uit het dossier komt voorts naar voren dat zorg en begeleiding niet volgens een vast maandelijks stramien worden verleend, maar dat dit ook op ongeplande momenten gebeurt. Volgens verweerder maken de specificaties in onvoldoende mate inzichtelijk of bepaalde zorg daadwerkelijk aan eiseres is geleverd en of eiseres van bepaalde beschikbare zorg ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. Ook is van belang dat eiseres niet altijd in de woonlocatie aanwezig is geweest en dat zij zorgmijdend gedrag heeft vertoond.
7. Gelet op de omstandigheden als hiervoor beschreven, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat niet inzichtelijk is of de verleende zorg aan eiseres en de gefactureerde kosten daarvan in een juiste verhouding staan tot de overeengekomen zorg van 168 uur per week. Verweerder mag zich dan ook op het standpunt stellen dat het niet inzichtelijk is of de pgb-gelden doelmatig zullen worden besteed. Hieraan doet niet af dat het voor Matthias Zorg, gelet op de vorm van zorgverlening, vrijwel niet mogelijk is om op een andere wijze dan in maandloon te declareren. De rechtbank onderkent dat een andere vorm van declareren, zoals met een uurtarief, voor Matthias Zorg op praktische problemen kan stuiten. Dit is evenwel een omstandigheid die voortvloeit uit de keuze die is gemaakt om voor eiseres een pgb aan te vragen. De gevolgen van die keuze komen voor haar rekening en risico.
De curator als gewaarborgde hulp
8. Op grond van de wet is een curator een “hogere” vertegenwoordiger dan een gewaarborgde hulp. Dit laat onverlet dat het bepaalde in artikel 5.11, tweede lid, aanhef en onder 5°, van de Rlz, ook opgaat voor een curator. Op grond van deze bepaling kan verweerder een pgb weigeren als hij een gegronde reden heeft om aan te nemen dat een persoon die is ingeschakeld als gewaarborgde hulp, onvoldoende waarborg zal bieden dat de verplichtingen die voor een verzekerde aan een pgb zijn verbonden worden nagekomen.
9. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de curator als gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de verplichtingen die het pgb aan eiseres verbindt, voert verweerder het volgende aan. De curator heeft niet kunnen aangeven waarom er in de zorgovereenkomst geen functies zijn genoemd. De curator heeft ook niet kunnen aangeven waarom er geen uurtarief is toegepast. Voor de beantwoording van deze vragen heeft de curator zich gewend tot Matthias Zorg. De curator heeft de antwoorden vervolgens doorgestuurd naar verweerder. Ook heeft de curator op aanraden van Matthias Zorg in eerste instantie de stukken over de huur niet overgelegd. Volgens verweerder geeft dit er blijk van dat de curator zich bij de verantwoording van pgb-gelden sterk heeft laten leiden door Matthias Zorg. De curator coördineert de zorg aan eiseres onvoldoende en ook stuurt zij Matthias Zorg in onvoldoende mate aan. Volgens verweerder stelt de curator zich dan ook onvoldoende onafhankelijk op jegens Matthias Zorg. Verder meent verweerder dat de curator de declaraties van de geleverde zorg onvoldoende controleert. De administratie in dit verband is niet sluitend en inzichtelijk.
10. De rechtbank heeft onder 5. tot en met 7. al geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de administratie over de maanden mei en juni 2018 niet sluitend en inzichtelijk is geweest. Verweerder heeft daarom het standpunt mogen innemen dat het ook niet inzichtelijk is of de pgb-gelden doelmatig zullen worden besteed. Het is aan de curator om te toetsen of de verleende zorg kwalitatief verantwoord is en om hierover rekening en verantwoording af te leggen. Gelet op de geconstateerde gebreken heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de curator er met betrekking tot de maanden mei en juni 2018 niet in is geslaagd om op een juiste wijze rekening en verantwoording af te leggen. Vooral omdat Matthias Zorg vasthoudt aan de wijze waarop het zorg verleent en waarop het deze zorg administreert en verantwoordt, heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat de curator onvoldoende in staat is om te waarborgen dat de verplichtingen die voortvloeien uit een pgb zullen worden nagekomen.
11. De rechtbank is overigens van oordeel dat de curator op andere punten geen verwijt valt te maken, zoals verweerder dat heeft gedaan. De curator heeft bepaalde specifieke vragen over de zorgfuncties en wijze waarop de geleverde zorg financieel wordt verantwoord, laten beantwoorden door Matthias Zorg. De rechtbank stelt vast dat Matthias Zorg bij die beantwoording inzicht heeft gegeven in de aard, vorm en inhoud van de verleende zorg en de financiële werkwijze. In overwegende mate betreft dit algemene en objectieve informatie. In de omstandigheid dat de curator deze informatie niet eigenhandig heeft verstrekt, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van verweerder dat de curator er blijk van heeft gegeven dat zij Matthias Zorg onvoldoende zou aansturen en corrigeren. Evenmin levert deze handelswijze steun op aan de stelling dat de curator zich tegenover Matthias Zorg onvoldoende onafhankelijk zou opstellen.
De rechtbank is voorts niet gebleken dat de curator “op aanraden” van Matthias Zorg de huurovereenkomst in eerste instantie niet heeft overgelegd. In dit verband heeft Matthias Zorg slechts de ogenschijnlijk niet onterechte vraag gesteld naar de relevantie om de huurovereenkomst over te leggen. Dit omdat de huurbetalingen niet vanuit het pgb gedaan worden. Deze vraag heeft de curator doorgestuurd naar verweerder. Uit deze gang van zaken valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de curator zich niet onafhankelijk heeft opgesteld tegenover Matthias Zorg.
12. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat het niet inzichtelijk is of de pgb-gelden doelmatig zullen worden besteed en dat de curator onvoldoende kan waarborgen dat de verplichtingen die voortvloeien uit het pgb zullen worden nagekomen. Deze omstandigheden ondersteunen elk afzonderlijk en in samenhang bezien het besluit van verweerder om de pgb-aanvraag te weigeren.
13. De beslissing tot afwijzing van de pgb-aanvraag van eiseres kent diverse specifieke aspecten. Dit had het voor eiseres mogelijk kunnen maken om haar beroep op het gelijkheidsbeginsel nader te onderbouwen. De enkele stelling dat er meer personen op basis van door verweerder gehonoreerde pgb-aanvragen in de betreffende wooninrichting verblijven, acht de rechtbank te weinig concreet. Eiseres heeft geen begin van onderbouwing gegeven van haar stelling dat sprake is van gelijke gevallen. Verweerder is daarom niet gehouden geweest om eiseres op enigerlei wijze tegemoet te komen in haar gestelde bewijsnood. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
14. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.