ECLI:NL:RBMNE:2019:3338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
07/280186-04
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke beëindiging van TBS van ongewenst vreemdeling met erkenning en ten uitvoerlegging door België

Op 22 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan over de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een ongewenst vreemdeling, geboren in 1968 in België. De rechtbank heeft eerder op 8 april 2019 de TBS met verpleging van overheidswege met een jaar verlengd en de beslissing over een eventuele voorwaardelijke beëindiging aangehouden. De rechtbank heeft de reclassering verzocht om een voorwaardenrapport op te stellen, waarbij rekening gehouden moest worden met de Belgische autoriteiten. De reclassering heeft geadviseerd om de verpleging niet voorwaardelijk te beëindigen, omdat betrokkene geen resocialisatiemogelijkheden in Nederland heeft en de voorwaarden juridisch niet overdraagbaar zijn aan België. De kliniek heeft benadrukt dat betrokkene niet opnieuw geïnstitutionaliseerd moet worden en dat forensische ambulante begeleiding noodzakelijk is voor een veilige terugkeer in de Belgische samenleving. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de voorwaardelijke beëindiging, wijzend op het recidiverisico en het gebrek aan ervaring met overdracht van voorwaardelijk beëindigde TBS. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de verpleging voorwaardelijk te beëindigen, onder voorwaarden die de terugkeer naar België en de begeleiding daar waarborgen. De beslissing is genomen met inachtneming van de adviezen van deskundigen en de noodzaak van een zorgvuldige overdracht aan de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht - Strafraadkamer
Locatie Lelystad
Parketnummer: 07/280186-04
Uitspraak: 22 juli 2019
Beslissingover de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (België),
verblijvende in [verblijfplaats] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene.

1.De procedure

Betrokkene is bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2006 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn van terbeschikkingstelling is ingegaan op 25 september 2008. Bij tussenbeslissing van 8 april 2019 heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege laatstelijk met één jaar verlengd en de beslissing over een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de verpleging aangehouden. De rechtbank heeft bij haar beslissing het Openbaar Ministerie verzocht een voorwaardenrapport op te laten maken door de reclassering. De rechtbank heeft in deze beslissing overwogen dat indien en voor zover een beslissing van de rechtbank, waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd op grond van de WETS aan België wordt gezonden met het oog op tenuitvoerlegging aldaar, de Belgische autoriteiten een beslissing zullen moeten nemen over de door de rechtbank gestelde ‘proeftijdvoorwaarden’. De rechtbank heeft de reclassering daarom in overweging gegeven bij het opstellen van het gevraagde rapport in overleg te treden met de Belgische autoriteiten en aandacht te besteden aan de wijze waarop eventueel te stellen voorwaarden in België kunnen worden vormgegeven.
Voor de aangehaalde stukken verwijst de rechtbank naar de eerder genoemde tussenbeslissing van 8 april 2019. Nadien heeft de rechtbank van Reclassering Nederland een reclasseringsadvies inzake de voorbereiding voorwaardelijke beëindiging TBS van 24 juni 2019 ontvangen, dat is opgesteld door rapporteurs [A] en [B] en unitmanager [C] .
Betrokkene, bijgestaan door mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. P.E.F. Poppe, zijn op 8 juli 2019 in raadkamer in het openbaar gehoord.
Tevens zijn als deskundigen gehoord [D] , als GZ-psycholoog en behandelcoördinator verbonden aan [verblijfplaats] , [E] , als Adviseur Transculturele Forensische Psychiatrie verbonden aan [verblijfplaats] (hierna: de kliniek) en [B] als reclasseringswerker en [C] als unitmanager van Reclassering Nederland.

2.Het standpunt van de reclassering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de reclassering. De heer [B] en mevrouw [C] hebben het rapport van 24 juni 2019 van de reclassering ter zitting nader toegelicht.
De reclassering heeft contact gezocht met het IOS (Internationale Overdracht Strafvonnissen). In dit contact heeft het IOS aangegeven dat het niet mogelijk is om een zuiver voorwaardelijke straf of maatregel via de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) over te dragen. Verder concludeert de reclassering op basis van het diagnostisch beeld en haar bevindingen naar aanleiding van de eerdere repatriëring van betrokkene naar België, dat het verantwoorder is om betrokkene onder de TBS met dwangverpleging op grond van de WOTS uit te plaatsen en over te dragen aan de Belgische autoriteiten. De Belgische autoriteiten kunnen nadien de resocialisatie onder Belgisch recht vormgeven.
De reclassering stelt dat zij geen bijzondere voorwaarden kan adviseren in het kader van een eventuele voorwaardelijke beëindiging, omdat betrokkene ongewenst vreemdeling is en gerepatrieerd wordt naar België. Wanneer de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd, krijgt de reclassering te maken met een onmogelijke situatie die een toezicht onuitvoerbaar maakt omdat betrokkenen geen resocialisatiemogelijkheden in Nederland heeft. Voorwaarden bij een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging zijn er op gericht te kunnen resocialiseren in Nederland. Dergelijke voorwaarden zijn juridisch niet overdraagbaar aan België. De reclassering adviseert de rechtbank daarom de verpleging van overheidswege niet voorwaardelijk te beëindigen zodat alle betrokken partijen een zorgvuldige overdracht van de TBS met dwangverpleging (en repatriëring) in werking kunnen zetten in het kader van de WOTS.
Ter zitting is desgevraagd door de reclassering toegelicht dat er geen contact is gezocht met de Belgische autoriteiten omdat de reclassering uitsluitend gaat over het formuleren van (bijzondere) voorwaarden in Nederland. Volgens de reclassering ligt het op de weg van het IOS om contact op te nemen met de Belgische autoriteiten.

3.Het standpunt van de kliniek

De kliniek blijft bij het standpunt zoals dat eerder is neergelegd in het advies van 31 januari 2019.
Mevrouw [D] benadrukt ter zitting nogmaals dat het vanuit de pathologie van betrokkene van belang is dat hij in België niet (nogmaals) wordt geïnstitutionaliseerd. Tegelijkertijd is het voor een veilige en verantwoordelijk terugkeer van betrokkene in de Belgische samenleving noodzakelijk dat er op passende wijze forensische ambulante begeleiding (met expertise op het gebied van risicoanalyse en risicomanagement) wordt geboden met een verplichtend karakter.
De heer [E] geeft aan dat wat in het door hem opgestelde repatriëringsplan van 4 juli 2018 over de voorwaarden voor een verantwoorde terugkeer van betrokkene naar België staat, nog steeds geldt. Omdat het rapport echter meer dan een jaar geleden is opgesteld, is niet zeker dat de destijds benaderde personen en instanties nog steeds bereid en in staat zijn om betrokkene te begeleiden.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie verzet zich tegen voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Zij wijst daarbij op (i) de hoge mate van psychopathie bij betrokkene, (ii) zijn justitiële verleden in combinatie met het feit dat hij zich in het verleden meerdere malen aan hem opgelegde voorwaarden heeft onttrokken (en daarmee het gebrek aan responsiviteit) en (iii) het feit dat het risico op recidive niet goed kan worden ingeschat. De TBS met dwangverpleging kan via de WOTS worden overgedragen – die overdacht is ook al in gang gezet en goed bevonden door de Belgische autoriteit – waarna betrokkene op Belgische voorwaarden kan resocialiseren. Er bestaat bovendien geen ervaring met het overdragen van een voorwaardelijk beëindigde TBS maatregel. Het is onduidelijk of een dergelijke overdracht überhaupt geëxecuteerd kan worden.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsman herhaalt zijn primaire verzoek om de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te beëindigen. Subsidiair heeft de raadsman nogmaals verzocht over te gaan tot beëindiging van de terbeschikkingstelling onder de voorwaarde dat betrokkene – als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland – niet naar Nederland terugkeert op grond van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht. Indien en voor zover de rechtbank overweegt om de verpleging van overheidswege op grond van artikel 38g Wetboek van Strafrecht (jo artikel 509t Wetboek van Strafvordering) voorwaardelijke te beëindigen, wijst de raadsman erop dat een nader advies van de reclassering daarvoor niet nodig is. Het repatriëringsplan van 4 juni 2018 (dat is opgesteld door de heer [E] ) bevat immers de voorwaarden waaronder betrokkene verantwoord naar België zou kunnen terugkeren. Deze voorwaarden kunnen door de rechtbank – mogelijk in een wat abstractere vorm – worden overgenomen en verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van overheidswege.

6.Het oordeel van de rechtbank

Geen beëindiging terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling van betrokkene in eerdergenoemde tussenbeslissing van 8 april 2019 overeenkomstig het verlengingsadvies van de inrichting reeds met één jaar verlengd en ziet geen aanleiding op deze beslissing terug te komen. Een beëindiging van de terbeschikkingstelling – al dan niet onder de voorwaarde dat betrokkene op grond van artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht niet naar Nederland terugkeert – is dus niet meer aan de orde. De rechtbank heeft enkel de beslissing over een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege aangehouden. Daarover moet nu worden beslist.
Gang van zaken met betrekking tot repatriëring
Bij beslissing van deze rechtbank van 12 december 2017 is de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege hervat omdat betrokkene – in strijd met de eerder aan hem op grond van artikel 38lb Wetboek van Strafrecht opgelegde voorwaarde – in Nederland is aangetroffen. In deze beslissing heeft de rechtbank de Minister nadrukkelijk in overweging gegeven via de weg van artikel 38la Wetboek van Strafrecht (binnen de looptijd van die verlengingsperiode) tot een hernieuwde en verantwoorde beëindiging van de terbeschikkingstelling te komen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat met een voortvarende aanpak van een nieuw repatriëringsplan en een nieuwe voorwaardelijke beëindiging, de kans groter zou zijn dat de beschermende factoren om betrokkene heen (waaronder werk en relatie) in stand zouden blijven en de door de deskundigen gesignaleerde mogelijk recidiverisico-verhogende werking van een hervatting van de terbeschikkingstelling zich niet voor zou doen. Op 21 februari 2019 heeft de officier van justitie echter verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar gevorderd. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of bovenstaande suggestie van de rechtbank door de Minister in overweging is genomen en/of wat er uiteindelijk aan repatriëring van betrokkene via de weg van artikel 38la Wetboek van Strafrecht in de weg heeft gestaan.
Bij eerdergenoemde tussenbeslissing van 8 april 2019 heeft de rechtbank de reclassering de opdracht gegeven te rapporteren over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder betrokkenen eventueel in het maatschappelijk verkeer terug zou kunnen keren. De rechtbank was zich daarbij vanzelfsprekend bewust van de problematiek rondom de resocialisatie van betrokkene als ongewenst vreemdeling in Nederland. In haar overwegingen heeft de rechtbank daarom gewezen op de mogelijkheid dat de eventuele beslissing van de rechtbank waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd, op grond van de WETS aan België wordt gezonden met het oog op tenuitvoerlegging in België. Anders dan de rechtbank had aangedragen, heeft de reclassering echter geen contact opgenomen met de Belgische autoriteiten om te overleggen over de wijze waarop eventueel te stellen voorwaarden in België vorm zouden kunnen worden gegeven. Evenmin heeft het Openbaar Ministerie – als feitelijke opdrachtgever van de reclassering – initiatieven in die richting ondernomen. Het ontbreken van inlichtingen uit België betekent niet dat de rechtbank af dient te zien van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
V
oorwaardelijke beëindiging verpleging van overheidswege
De rechtbank is, gelet op het (ter zitting nogmaals toegelichte) verleningsadvies van de kliniek van 31 januari 2019, het Pro-Justitiarapport van 1 januari 2019 opgemaakt door forensisch psychiater [F] en het Pro-Justitiarapport van 2 januari 2019 opgemaakt door GZ-psycholoog [G] , van oordeel dat de dwangverpleging voorwaardelijk dient te worden beëindigd. Samengevat komen de bevindingen van de deskundigen op het volgende neer. Betrokkene heeft zijn behandelplafond bereikt. Naar verwachting zal verdere intensieve klinische of ambulante (forensische) behandeling zijn persoonlijkheidsstoornis niet verder beïnvloeden en evenmin het recidiverisico verder verminderen. Voor beperking van het recidiverisico is juist van belang dat de beschermende factoren om betrokkene heen – zoals zijn werk en zijn relatie – in stand blijven. Vanuit de pathologie van betrokkene is van belang is dat hij niet langer blijft (of nogmaals wordt) geïnstitutionaliseerd. Tegelijkertijd wijst de kliniek erop dat het voor een veilige en verantwoordelijke terugkeer van betrokkene in samenleving wel noodzakelijk is dat er op passende wijze forensische ambulante begeleiding (met expertise op het gebied van risicoanalyse en risicomanagement) wordt geboden met een verplichtend karakter.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige beslissing tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege als vervolg op de tussenbeslissing van 8 april 2019 waarbij de terbeschikkingstelling met een jaar is verlengd, op grond van de WETS aan België worden toegezonden teneinde daar ten uitvoer te worden gelegd. De rechtbank zal de verpleging van overheidswege daarom voorwaardelijk beëindigen met ingang van het moment waarop betrokkene Nederland verlaat, nadat de bevoegde Belgische autoriteit heeft besloten tot erkenning en tenuitvoerlegging van de onderhavige beslissing en waarop zijn verplichting tot naleving van alle, al dan niet door de Belgische autoriteit aangepaste, voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling een aanvang neemt. Op die wijze is naar het oordeel van de rechtbank zowel de noodzakelijke begeleiding van betrokkene, maar ook de daarmee hand en hand gaande beveiliging van de samenleving voldoende gewaarborgd.
Voorwaarden
Nu de reclassering geen uitspraak heeft gedaan over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de terugkeer van betrokkene in het (Belgische) maatschappelijk verkeer zou kunnen plaatsvinden, ziet de rechtbank zich genoodzaakt deze voorwaarden zelf te formuleren. Hiertoe neemt zij verschillende deskundigenrapportages en met name ook het repatriëringsplan van de heer [E] van 4 juni 2018 tot uitgangspunt. Hieruit komen de volgende voorwaarden / punten van aandacht naar voren:
  • Betrokkene en zijn vriendin willen zich vestigen in Mechelen. Ten tijde van het opstellen van het repatriëringsplan was er
  • Betrokkene is werkzaam (geweest) bij koeriersbedrijf [bedrijfsnaam] (geregistreerd te [plaatsnaam] ). De eigenaar van dit bedrijf (de heer [H] ) heeft aangegeven dat betrokkene zijn
  • [instelling 1] te Mechelen is eveneens bereid gevonden om betrokkene ambulant te begeleiden in de vorm van
  • Het is verder noodzakelijk dat betrokkene op passende wijze
  • Het politiebureau Mechelen – Willebroek heeft toegezegd proactief te zullen opereren wanneer betrokkene zich in Mechelen vestigt. Betrokkene zal zich de eerste werkdag na repatriëring
  • De
De rechtbank heeft gelet op de artikel 38g van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank beëindigt – in aansluiting op de tussenbeslissing van 8 april 2019 waarbij de terbeschikkingstelling is verlengd met één jaar – de verpleging van overheidswege,
met ingang van het moment waarop betrokkene Nederland verlaat nadat de bevoegde Belgische autoriteit heeft besloten tot erkenning en tenuitvoerlegging van de onderhavige beslissing,onder de voorwaarden dat:
betrokkene zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten of zich in situaties zal begeven die voor hem risicovol zijn en/of zijn resocialisatie in gevaar brengen;
betrokkene zich, nadat hij de [verblijfplaats] heeft verlaten, binnen 24 uur meldt bij de toezichthoudende instantie(s) (in België) zo vaak als deze toezichthoudende instantie(s) dat noodzakelijk achten. De gesprekken met (de) toezichthoudende instantie(s) kunnen zowel op kantoor als in het kader van een huisbezoek plaatsvinden;
betrokkene zich houdt aan de voorwaarden en aanwijzingen die hem gesteld worden door de toezichthoudende instantie(s) (in België), ook als dat inhoudt het meewerken aan overleg tussen de toezichthoudende instantie(s) (waaronder bijvoorbeeld het politiebureau Mechelen – Willebroek of een soortgelijke instelling) en de [verblijfplaats] om de uitvoering van het toezicht te ondersteunen en waar nodig te controleren;
betrokkene zich voor toezichthoudende instantie(s) (in België) open en controleerbaar opstelt en deze instantie(s) toestemming geeft om contact te hebben met alle personen en instellingen uit zijn sociale netwerk. Tevens geeft hij aan deze personen/instellingen toestemming informatie uit te wisselen met de toezichthoudende instantie(s);
betrokkene akkoord gaat met een kennismakingsgesprek tussen zijn partner en de toezichthoudende instantie(s) (in België) en hij openheid geeft over (een) eventuele toekomstige nieuwe partnerrelatie(s) en hij deze relatie(s) op de hoogte brengt van zijn status en de voorwaarden die daarbij horen;
betrokkene, voordat hij de [verblijfplaats] verlaat, huisvesting (in België) geregeld dient te hebben (bijvoorbeeld via [instelling 1] te Mechelen of een soortgelijke instelling) die de instemming van de toezichthoudende instantie(s) (in België) heeft en waar hij aansluitend aan zijn vertrek uit Nederland gaat wonen. Betrokkene verandert niet van adres zonder toestemming van de toezichthoudende instantie(s);
betrokkene werkt bij koeriersbedrijf [bedrijfsnaam] (of een ander door de toezichthoudende instantie(s) (in België) goedgekeurd bedrijf). De toezichthoudende instantie(s) zal contact onderhouden met zijn werkgever en zal indien geïndiceerd werkbezoeken afleggen. Betrokkene zal niet veranderen van werk zonder overleg en toestemming van de toezichthoudende instantie(s);
betrokkene begeleid zal worden door maatschappelijk werk (bijvoorbeeld via [instelling 1] te Mechelen of een soortgelijke instelling) zo vaak en zo lang als de toezichthoudende instantie(s) (in België) dat noodzakelijk acht(en);
betrokkene op passende wijze in een verplicht forensisch kader ambulant wordt begeleid door een instelling met gespecialiseerde kennis van forensische psychiatrie en expertise op het gebied van risicoanalyse en risicomanagement (bijvoorbeeld via [afkorting] [instelling 2] in Mechelen of een soortgelijke instelling);
betrokkene zich gedurende de gehele looptijd van (de Belgische equivalent van) de terbeschikkingstelling niet buiten de landsgrenzen (van het Europese deel van het Koninkrijk België) zal begeven;
betrokkene inzage verleent in zijn financiën indien de toezichthoudende instantie(s) (in België) dit nodig acht(en);
betrokkene ten behoeve van het vaststellen van de identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken of een identiteitsbewijs ter inzage zal aanbieden;
betrokkene (na terugkeer in België) eens per 14 dagen telefonisch contact onderhoudt met de [verblijfplaats] indien en zolang de toezichthoudende instantie(s) in België dit nodig acht(en).
Aldus gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en A. Wilken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dam, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2019.