ECLI:NL:RBMNE:2019:3281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
7586235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop en bewijsvermoeden bij gebreken aan geleverd product

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2019, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen een consument en een leverancier van een granieten aanrechtblad. De eiser, vertegenwoordigd door R.B.R. de Planque, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, een besloten vennootschap, na het ontstaan van barsten in het aanrechtblad dat drie maanden na de plaatsing was opgetreden. De eiser stelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de gebreken, omdat de onderkasten waarop het blad was gemonteerd niet voldoende vlak waren. De kosten voor een nieuw aanrechtblad en bijkomende kosten werden door de eiser gevorderd.

De kantonrechter overwoog dat er sprake was van een consumentenkoop, waarbij artikel 7:18 BW van toepassing is. Dit artikel houdt in dat er een bewijsvermoeden bestaat dat een product niet aan de overeenkomst beantwoordt als er binnen zes maanden na oplevering gebreken optreden. De gedaagde had de bewijslast om aan te tonen dat het gebrek na de oplevering was ontstaan. Een deskundigenrapport dat door de eiser was ingediend, bevestigde dat de barsten in het aanrechtblad waren ontstaan door een onvlakke ondergrond, maar het rapport maakte ook duidelijk dat de oorzaak van de barsten afhankelijk was van de vraag of de onderkast al voor of na de montage van het blad was opgezwollen door vocht.

De kantonrechter concludeerde dat de eiser niet voldoende feiten had aangevoerd om aan te tonen dat de lekkage, die leidde tot de schade, vóór de montage had plaatsgevonden. Hierdoor werd de vordering van de eiser afgewezen. De eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot, aangezien deze geen gemachtigde had ingeschakeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7586235 AC EXPL 19-803 JH/1050
Vonnis van 24 juli 2019
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: R.B.R. de Planque,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederende bij [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Overwegingen van de kantonrechter

2.1.
In of omstreeks december 2016 heeft [gedaagde] in opdracht en voor rekening van [eiser] een granieten aanrechtblad geleverd en geplaatst in de bestaande keuken van [eiser] . De kosten hiervoor bedroegen € 2.125 exclusief BTW. [eiser] heeft dit bedrag aan [gedaagde] betaald.
2.2.
Drie maanden na plaatsing zijn er barsten ontstaan in het aanrechtblad, nabij de wasbak. [eiser] stelt dat [gedaagde] hiervoor aansprakelijk is en vordert in deze procedure aan hoofdsom de kosten van een nieuw granieten aanrechtblad van € 2.352,70, te vermeerderen met expertisekosten, buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de door hem ingeschakelde expert heeft vastgesteld dat de oorzaak van de barsten gelegen is in het feit dat de onderkasten waarop het aanrechtblad is gemonteerd niet voldoende vlak waren. [gedaagde] had als expert moeten weten dat een vlakke ondergrond essentieel is bij de montage van een granieten aanrechtblad. [eiser] heeft [gedaagde] in gebreke gesteld en verzocht het aanrechtblad kosteloos te vervangen. Omdat reactie uitbleef, heeft [eiser] op 1 februari 2019 zijn vordering omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
2.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en stelt, kort gezegd, dat op het moment van de montage de ondergrond vlak was.
2.4.
De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van een consumentenkoop. Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat een zaak bij de oplevering niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien het gebrek zich binnen zes maanden na de oplevering heeft geopenbaard. Dit vermoeden is neergelegd in artikel 7:18 lid 2 BW en heeft tot gevolg dat het vervolgens aan de verkoper is om te bewijzen dat het gebrek het gevolg is van omstandigheden die na de oplevering hebben plaatsgevonden. Het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW heeft tot doel de consument tegemoet te komen in eventuele bewijsnood.
2.5.
Op verzoek van (de gemachtigde van) [eiser] heeft de heer [B] op 3 oktober 2018 een deskundigenrapport uitgebracht. In dit rapport wordt, zoals [eiser] terecht stelt, als oorzaak van het ontstaan van de barsten vermeld dat de kasten waarop het aanrechtblad is gemonteerd niet voldoende vlak zijn. In het rapport staat echter ook het volgende:

De kosten van het herstel hangt af van de vraag of de kast die onder de breukpositie van het blad staat voor of na montage van het nieuwe blad door vochtwerking is uitgezet.
Vast staat dat die kast er voor heeft gezorgd dat het blad onder hoge spanning is komen te liggen, en uiteindelijk gebroken is.
Indien de kast al voor het monteren van het blad opgezwollen en ontzet was door het water, is het onverstandig geweest om het blad te gaan monteren op een “ondergrond” die niet vlak en stabiel is.
2.6.
Uit het door [eiser] in het geding gebrachte deskundigenrapport blijkt duidelijk dat de barsten in het aanrechtblad zijn ontstaan doordat de onderkast door vochtwerking is uitgezet. Dit is door [gedaagde] niet betwist, zodat de kantonrechter dit als vaststaand aanneemt. Voor de vraag of het gebrek al bestond op het moment van oplevering is dus bepalend wanneer de lekkage is opgetreden waardoor de onderkast is opgezet en ontzet. Indien de lekkage al vóór de montage van het nieuwe aanrechtblad had plaatsgevonden, heeft [gedaagde] onjuist gehandeld door het aanrechtblad op een onstabiele ondergrond te monteren. Is de lekkage opgetreden ná de montage van het nieuwe aanrechtblad, dan kan dit [gedaagde] niet worden verweten.
2.7.
Het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW ontslaat [eiser] niet van zijn verplichting om alle relevante feiten aan te voeren die nodig zijn voor de beoordeling van de vordering (artikel 21 Rv). Hoewel uit het deskundigenrapport volgt dat de datum waarop de lekkage heeft plaatsgevonden doorslaggevend is voor de vraag of [gedaagde] het aanrechtblad had mogen monteren, heeft [eiser] hierover niets gesteld. [eiser] heeft dit ook niet gedaan, nadat hij door [gedaagde] bij conclusie van antwoord expliciet is gewezen op de hiervoor onder 2.5 geciteerde inhoud van het deskundigenrapport. Dit leidt ertoe dat uit de stellingen van [eiser] niet kan worden afgeleid dat er vóór de montage van het aanrechtblad al sprake was van een lekkage waardoor de onderkast was opgezet en ontzet. De vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
2.8.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Nu [gedaagde] geen gemachtigde heeft ingeschakeld, worden haar kosten begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.