ECLI:NL:RBMNE:2019:3252

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
C/16/477177 / HA RK 19/72
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming vereffenaar in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de nalatenschap van de erflater, geboren in 1915 en overleden in 2010. Verzoekster, een schuldeiser van een van de erfgenamen, vroeg de rechtbank om een vereffenaar te benoemen, omdat zij meende dat haar belangen als schuldeiser geschaad werden door de erfgenamen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de behandeling ter zitting op 4 juli 2019, waar verzoekster en haar advocaat, evenals de belanghebbenden, aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de kerntaak van een vereffenaar is het voldoen van de schulden van de nalatenschap. Tijdens de zitting hebben partijen bevestigd dat er geen schulden meer zijn in de nalatenschap. Dit betekent dat de vereffenaar geen taak zou hebben, aangezien er niets te vereffenen valt. De rechtbank concludeert dat verzoekster geen belang heeft bij haar verzoek tot benoeming van een vereffenaar en wijst het verzoek af. Ook het verzoek om vaststelling van het loon van de vereffenaar wordt afgewezen, omdat er geen vereffenaar benoemd zal worden. De rechtbank wijst tenslotte de verzoeken van de belanghebbenden om proceskostenvergoeding af, omdat onvoldoende onderbouwing is gegeven voor deze kosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Team Toezicht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/477177 / HA RK 19/72
Beschikking van 25 juli 2019
op de verzoeken van:
[verzoekster],
wonende te [postcode 1] [woonplaats 1] , [adres 1] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. R.H.H. Schepers, werkzaam bij Centrum Advocaten te Almelo.
De verzoeken hebben betrekking op de nalatenschap van:
[A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1915, overleden te [woonplaats 2] op [overlijdensdatum 1] 2010, laatst gewoond hebbende te [woonplaats 2] , hierna te noemen: erflater.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats 3] ,
als advocaat kantoor houdende te [adres 2] , [postcode 2] [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: belanghebbende 1,
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
hierna te noemen: belanghebbende 2,
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats 5] , ,
hierna te noemen: belanghebbende 3,
[belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats 6] ,
hierna te noemen: belanghebbende 4,
[belanghebbende 5],
wonende te [woonplaats 7] ,
hierna te noemen: belanghebbende 5.
Belanghebbende 1 heeft zich als advocaat gesteld voor alle genoemde belanghebbenden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 11 maart 2019;
- de fax met bijlagen van de advocaat van verzoekster, ter griffie ingekomen op 28 juni 2019;
- het verweerschrift van mr. [belanghebbende 1] , ter griffie ingekomen op
2 juli 2019.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 4 juli 2019. Verschenen zijn:
- verzoekster;
- de advocaat van verzoekster;
- de vader van verzoekster;
- mr. [belanghebbende 1] , hierna te noemen: belanghebbende 1;
- belanghebbende 5.
Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen bijgehouden.

2.De feiten

2.1.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner in de zin van het geregistreerd partnerschap. Erflater was eerder gehuwd met [B] . Dit huwelijk is door haar overlijden op [overlijdensdatum 2] 2008 ontbonden. Uit het huwelijk zijn vijf kinderen geboren, te weten belanghebbende 1, belanghebbende 2, belanghebbende 3, belanghebbende 4 en belanghebbende 5.
2.2.
Erflater heeft bij testament van 8 december 2006 voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt. Belanghebbende 1, belanghebbende 2, belanghebbende 3, belanghebbende 4 en belanghebbende 5 zijn tot enige erfgenamen benoemd.
2.3.
De nalatenschap is door alle erfgenamen zuiver aanvaard.
2.4.
Verzoekster heeft aan belanghebbende 4 een bedrag uitgeleend. Tot zekerheid van (terug)betaling is bij notariële akte van 19 augustus 2015 een recht van pand gevestigd op hetgeen belanghebbende 4 toekomt uit de nalatenschap van erflater. Tot op heden heeft verzoekster geen betaling op haar vordering ontvangen.
2.5.
Bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is tussen partijen een dagvaardingsprocedure aanhangig over de verdeling van de nalatenschap van erflater.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoekster vraagt de rechtbank om op grond van artikel 4:204 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) een vereffenaar te benoemen en om op grond van artikel 4:206 lid 3 BW vast te stellen dat door de kantonrechter het loon van de vereffenaar te zijner tijd overeenkomstig de Recofa-richtlijnen zal worden berekend. Zij voert daartoe aan dat zij schuldeiser is van belanghebbende 4 ten aanzien van een lening van € 75.000,00 en dat haar belangen als schuldeiser door gedragingen van de erfgenamen, waaronder belanghebbende 4, worden geschaad. Waar belanghebbende 4 na het overlijden van erflater een recht van pand vestigt teneinde de positie van verzoekster als schuldeiser te versterken, laat hij nadien meedelen dat er vanwege een schuld aan zijn zijde aan de nalatenschap van € 137.911,00 geen aanspraak meer is op de boedel. Volgens verzoekster blijft een onderbouwing door middel van verificatoire bescheiden, ondanks herhaald verzoek, achterwege. Hierdoor kan zij niet vaststellen of de gepresenteerde verdeling van de nalatenschap correct is.
3.2.
Belanghebbenden voeren verweer en verzoeken primair om verzoekster niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Secundair verzoeken zij de behandeling van het verzoek uit te stellen totdat in de bodemprocedure is beslist. Zowel primair als secundair vragen zij verzoekster te veroordelen in de kosten van het geding. Als gronden voeren belanghebbenden aan dat inhoudelijk een procedure aanhangig is bij de rechtbank te Almelo en dat het niet wenselijk is dat er bij twee rechtbanken tegelijk feitelijk over hetzelfde onderwerp wordt geprocedeerd. Daarnaast heeft mr. [C] , de door de rechtbank Overijssel benoemde boedelnotaris, volgens belanghebbenden de nalatenschap vereffend, zij het dat daar discussie over is, en vragen zij zich af wat een andere vereffenaar dan nog moet doen, zeker nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan over de vereffening.
3.3.
Ingevolge artikel 4:204 lid 1 sub c BW kan de rechtbank, indien een nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, een vereffenaar benoemen op verzoek van een of meer andere schuldeisers van een erfgenaam, wanneer hun belangen door een gedraging van de erfgenamen of van de executeur ernstig worden geschaad.
3.4.
De rechtbank overweegt dat verzoekster schuldeiser is van een van de erfgenamen en stelt dat haar belangen door de erven worden geschaad. Daarmee is zij in beginsel ontvankelijk in haar verzoek tot benoeming van een vereffenaar.
3.5.
De rechtbank is echter van oordeel dat verzoekster geen belang heeft bij haar verzoek tot benoeming van een vereffenaar. De kerntaak van een vereffenaar is het voldoen van de schulden van de nalatenschap. Met het oog op die taak dient hij een overzicht te verkrijgen van de aanwezige bezittingen en schulden van de nalatenschap. Wanneer betaling van de schulden heeft plaatsgevonden, is de taak van de vereffenaar voltooid en geeft hij het overschot aan de erfgenamen af (vergelijk artikel 4:226 BW). Partijen hebben ter zitting bevestigd dat er geen schulden van de nalatenschap (meer) zijn. Een vereffenaar zou dus geen taak hebben in de nalatenschap van erflater. De rechtbank zal het verzoek tot benoeming van een vereffenaar daarom afwijzen.
3.6.
Nu er gelet op het voorgaande geen vereffenaar benoemd zal worden, zal het verzoek op grond van artikel 4:206 lid 3 BW eveneens worden afgewezen.
3.7.
Belanghebbenden hebben in hun verweerschrift verzocht om betaling van hun proceskosten. In het licht van de omstandigheid dat belanghebbende 1 hier als advocaat voor zichzelf en zijn mede-erven optreedt, acht de rechtbank hier onvoldoende (onderbouwd) gebleken van proceskosten aan de zijde van belanghebbenden en zal zij het verzoek afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst alle verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.