ECLI:NL:RBMNE:2019:3233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
16/659071-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afpersing en poging tot afpersing in de onderwereld

Op 17 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 54-jarige man uit Hilversum veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, wegens afpersing en poging tot afpersing. De man was betrokken bij incassowerkzaamheden in de boven- en onderwereld en heeft op 14 juni 2018 een slachtoffer gedwongen zijn motorfiets af te geven. Hij bedreigde het slachtoffer met woorden als: 'als je je woord nu niet houdt, dan heb je echt een probleem.' Anderhalve maand later, in Laren, heeft hij opnieuw geprobeerd het slachtoffer te dwingen zijn autosleutels af te geven, maar het slachtoffer heeft de politie ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer steun vinden in getuigenverklaringen, ondanks dat het slachtoffer mogelijk zelf betrokken was bij strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij afpersing een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt. De verdachte heeft zich laten inhuren door figuren uit de onderwereld, wat bijdraagt aan georganiseerde criminaliteit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de straffen in vergelijkbare zaken, maar heeft de eis van de officier van justitie verlaagd. De verdachte is vrijgesproken van een derde tenlastegelegde feit, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659071-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. M. Lousberg en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 april 2019 in Laren en/of Hilversum samen met een ander heeft geprobeerd om een auto(sleutel) en een geldbedrag af te persen van [slachtoffer 1] ;
2
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 april 2019 in Laren en/of Hilversum samen met een ander een Harley Davidson heeft afgeperst van [slachtoffer 1] ;
3
in de periode van 1 juni 2018 tot en met 1 december 2018 in Hilversum samen met een ander heeft geprobeerd om € 90.000,- af te persen van [slachtoffer 2] door middel van verschillende bedreigende uitlatingen tegen een van de broers van die [slachtoffer 2] .
In de tenlastelegging is vermeld dat de zogenoemde recidiveregeling als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is: tijdens het plegen van deze misdrijven zijn nog geen vijf jaren verstreken sinds een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie is de recidiveregeling niet van toepassing. In zoverre moet verdachte van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde.
De verklaringen van aangevers (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 1] ) zijn onbetrouwbaar. Het handelen van verdachte moet op waarde worden geschat: hij probeerde aangevers slechts te behoeden voor een mogelijke dreiging van derden. Zo bedoelde verdachte met de uitspraak “
Als je niet je woord nakomt geef ik je een gouden handdruk dat je dood gaat” dat hij, in het kader van zijn bemiddelende rol, zijn handen ervan af zou trekken als aangever [slachtoffer 1] zijn schuld niet wilde voldoen en dat ‘zij’ dan [slachtoffer 1] zouden vermoorden. Ook over andere uitlatingen heeft verdachte toegelicht dat deze ten onrechte als bedreigend worden uitgelegd door de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] af te persen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever [slachtoffer 2] , die op verschillende punten is gebaseerd op informatie die deze aangever van zijn broers zou hebben gekregen, onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Een broer van aangever, [A] , heeft bij de politie verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat verdachte heeft gezegd dat hij geen broertje meer zou hebben als aangever niet zou betalen. Volgens aangever zijn er ook bedreigingen jegens hem geuit aan zijn andere broer, [B] . Deze getuige is door de politie echter niet gehoord. Verdachte ontkent stellig het aan hem ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.
Gelet op voorgaande oordeelt de rechtbank dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde strafbare feit. Daarom zal de rechtbank verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen [1]
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Getuige [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat hij naar [locatie 1] in [plaatsnaam 1] is gegaan en dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ineens om de hoek kwam kijken. [voornaam van medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) zei dat hij geen kant meer op kon. [voornaam van verdachte] wilde zijn autosleutel hebben, maar die gaf hij niet af. [2] Er was gezegd dat hij mee moest en dat ze hem naar iemand zouden brengen en hem iets zouden aandoen. [3]
Anonieme getuige [.....] heeft verklaard dat zij op 27 juli 2018 aanwezig was in restaurant [locatie 1] in [plaatsnaam 1] . Ze was getuige van een ruzie tussen drie mannen. Ze kende geen van die mannen maar ze hoorde hun namen gedurende het gesprek dat zij met elkaar voerden. [voornaam van verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) begon [voornaam van slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) te bedreigen. Het was voor haar duidelijk dat [voornaam van slachtoffer 1] bang was. [voornaam van verdachte] riep een paar keer “Hij gaat met ons mee in het busje en dan halen we [voornaam 1] of [voornaam 2] van de [...] (de rechtbank begrijpt: [afkorting] [...] ) er even bij, en dan zou die hem wel even helpen”. [4] Getuige besloot wat zij hoorde direct te gaan noteren op haar laptop omdat zij bang was dat [voornaam van verdachte] en [voornaam 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) [voornaam van slachtoffer 1] iets aan zouden doen. [voornaam van verdachte] wilde dat [voornaam van slachtoffer 1] achter in het busje met hun mee ging en dan zouden ze naar een andere locatie rijden. En daar zouden ze hem dan even gaan ‘helpen’. [voornaam van verdachte] zei tegen [voornaam van slachtoffer 1] : “je gaat het mij nu geven” of “je gaat ons nu helpen”. Bij dit laatste uitte [voornaam van verdachte] het dreigement “anders help ik je meteen van je ziekte af”. [5] De getuige heeft verklaard dat [voornaam 3] alles wist, want hij kende de bedragen en de namen. Hij was de intellectuele dader en [voornaam van verdachte] was de agressieve, die deelt klappen uit als het moet en bedreigt heel erg. [.] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) zei “
Ja maar, als het eenmaal zo ver is, dan kom ik niet meer met de motorclub, maar dan kom ik alleen”. [voornaam van slachtoffer 1] zei dat hij zijn motor ook al had ingeleverd voor 15.000 euro. [voornaam van verdachte] zegt vervolgens tegen [voornaam van slachtoffer 1] dat hij wordt aangeslagen voor 80 ruggen. [.] verbetert [voornaam van verdachte] echter en zegt dat het om 75 ruggen gaat. [6] Uiteindelijk zijn [voornaam van verdachte] en [voornaam 3] weggegaan en is [voornaam van slachtoffer 1] in zijn eentje achter gebleven. [7]
Getuige [C] heeft verklaard dat hij bij [locatie 1] [plaatsnaam 1] werkt en op die dag (de rechtbank begrijpt: 27 juli 2018) de bedreigde meneer (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) op hem af zag lopen. De getuige hoorde de man vragen of hij de politie wilde bellen omdat hij werd bedreigd. De manier waarop de bedreigde man op getuige afliep en de uitdrukking op zijn gezicht hebben getuige doen besluiten om de politie te bellen. [8] De bedreigde man kwam na ongeveer 10 minuten weer aanlopen. De stem van de bedreigde man klonk nu angstiger, bang. Ook zijn gezicht zag er angstiger uit. Er was ook een vrouw, een klant welke vlak bij de tafel van de drie mannen zat. Deze vrouw was hevig overstuur. Ze was aan het huilen. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] is ingeschakeld voor de incasso van een schuld van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte] . Op 27 juli 2018 is verdachte in de [locatie 1] in [plaatsnaam 1] aanwezig geweest. Verdachte heeft daar tegen [slachtoffer 1] onder meer gezegd dat hij er niemand bij moest betrekken en maar voor één iemand bang hoefde te zijn. Daarnaast zei hij in de [locatie 1] tegen [slachtoffer 1] : “a
nders help ik je van je ziekte af”. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij voor de gehele incasso-opdracht 5.000,00 euro zou krijgen. [10]
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en [medeverdachte] in een restaurant bij [plaatsnaam 2] (de rechtbank begrijpt: restaurant [locatie 2] in [plaatsnaam 3] ) is geweest. Daar heeft hij een gesprek gehad met 5 tot 7 mensen. Op de vraag wat hem ertoe heeft bewogen om zijn Harley (de rechtbank begrijpt: een motorfiets van het merk Harley Davidson) af te staan, heeft de getuige geantwoord dat ze hem hebben bedreigd met zijn leven. [11]
Op 14 juni 2018 is een vertrouwelijk gesprek opgenomen in het restaurant [locatie 2] in [plaatsnaam 3] . Dit gesprek is uitgewerkt in een verslag door een schrijftolk. In dit verslag is te lezen dat een man met de naam [voornaam van verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) tegen [voornaam van slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) heeft gezegd: “
afspraken die je hebt gemaakt, als je niet je woord nakomt geef ik je een gouden handdruk dat je dood gaat, maak ik je per direct af. [12] Vervolgens zei verdachte tegen [voornaam van slachtoffer 1] : “
als je je woord nu niet houdt aan mij, aan hem en aan hem, dan heb je echt een probleem [voornaam van slachtoffer 1] . [13]
Verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] is ingeschakeld voor de incasso van een schuld van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte] . Hij is aanwezig geweest bij een ontmoeting op 14 juni 2018 in restaurant [locatie 2] in [plaatsnaam 3] . Hij kan zich voorstellen dat [slachtoffer 1] zich bedreigd voelde, omdat [slachtoffer 1] moest betalen aan de hele groep en hij zijn afspraken niet nakwam. Verdachte werd boos op [slachtoffer 1] , omdat hij eerder had aangeboden om de Harley af te staan maar tijdens het gesprek in [plaatsnaam 3] terugkrabbelde. Verdachte heeft verklaard dat hij voor de gehele incasso-opdracht 5.000,00 euro zou krijgen. [14]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaring van [slachtoffer 1]
De rechtbank is zich bewust van de mogelijkheid dat de getuige [slachtoffer 1] , van wie geenszins kan worden uitgesloten dat hij zelf betrokken is bij strafbare feiten, andere belangen heeft dan het boven water brengen van de waarheid. Zo kan het zijn dat [slachtoffer 1] zijn eigen aandeel in strafbare feiten zo veel mogelijk wil reduceren. Behoedzaamheid is dus geboden bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] .
Het voorgaande betekent echter niet dat, indien de getuigenverklaring op één of meer onderdelen onjuist moet worden geacht, reeds daarom de gehele verklaring als onbetrouwbaar buiten beschouwing moet worden gelaten. Wel brengt het voorgaande mee dat de rechtbank slechts de onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 1] gebruikt voor zover deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank merkt voorts op dat het feit dat de getuigenverklaring niet is ondertekend niet dient te leiden tot enig rechtsgevolg, laat staan dat deze verklaring niet bruikbaar is als bewijsmiddel. De desbetreffende verbalisanten hebben immers op ambtseed respectievelijk -belofte verklaard dat [slachtoffer 1] na doorlezing van zijn verklaring heeft verklaard daarin te volharden.
Partiële vrijspraak
Voor een bewezenverklaring ter zake afpersing is vereist dat iemand is overgegaan tot afgifte van, in onderhavige zaak een goed, doordat een ander die persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling. Het doet er daarbij niet toe of degene tegen wie de ‘dreiging’ gericht was zich werkelijk bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijkheden zoals beschreven onder 1, te weten “
uit de auto van die [slachtoffer 1] te halen wat van hem (verdachte en zijn mededader)” en onder 1 en 2, te weten “
(vervolgens) meermalen, althans eenmaal, contact op te nemen met die [slachtoffer 1] en zijn moeder en die zus thuis op te zoeken” feitelijk kunnen worden bewezen. Het dossier biedt echter geen steun voor de stelling dat deze feitelijke handelingen ook hebben bijgedragen aan de dwang die uitging van de bedreiging voor [slachtoffer 1] om over te gaan tot afgifte van zijn motorfiets.
De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Gouden handdruk
Ongeacht wat de verdachte daadwerkelijk bedoelde met zijn uitspraak “
geef ik je een gouden handdruk dat je dood gaat”, laat deze bedoeling onverlet dat uit de bewijsmiddelen volgt dat hij direct daarna tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: “
maak ik je per direct af”. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als een bedreiging tegen het leven van [slachtoffer 1] .
Medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen bij de afpersing van [slachtoffer 1] op 27 juli 2018 in Laren.
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist. Hierbij is het niet nodig dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, noch dat zij op de hoogte zijn van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er wel van bewust zijn dat zij samenwerken en zij moeten weten waarop de samenwerking is gericht, welk doel zij
– gezamenlijk – willen verwezenlijken. De samenwerking kan blijken uit (uitdrukkelijke of stilzwijgende) afspraken, een feitelijke taakverdeling, de aanwezigheid ten tijde van het delict of het zich niet distantiëren daarvan.
In dit geval is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] zoals hiervoor bedoeld. Uit de door [slachtoffer 1] en de anonieme getuige afgelegde verklaringen blijkt dat beiden gezamenlijk in de [locatie 1] het gesprek over de terugbetaling van het geld aan [medeverdachte] hebben gevoerd met [slachtoffer 1] . Tijdens dat gezamenlijke gesprek zijn de bedreigingen geuit. Het enkele feit dat de bedreigingen feitelijk door verdachte zijn geuit, maakt – gelet op het voorgaande – niet dat deze niet ook in juridische zin aan [medeverdachte] kunnen worden toegerekend.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Medeplegen van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen bij de afpersing op 14 juni 2018 in [plaatsnaam 3] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Het gesprek dat heeft plaatsgevonden in [plaatsnaam 3] werd gehouden tussen vermoedelijk acht, mogelijk negen personen. Onder deze personen waren [medeverdachte] , verdachte en [slachtoffer 1] . Het gedeelte van het gesprek dat met [slachtoffer 1] werd gevoerd werd, voor zover dit uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, volledig beheerst door verdachte. Daarbij komt dat de handelingen van de medeverdachte [medeverdachte] ook niet zijn verfeitelijkt in de tenlastelegging.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Recidiveregeling artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht
De in de tenlastelegging genoemde recidiveregeling van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht stelt als voorwaarde dat tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 17 juni 2019 van deze recidive geen sprake is. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 27 juli 2018 te Laren, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een autosleutel en auto, toebehorende aan die [slachtoffer 1]
  • tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zijn leven zou worden beëindigd en hem iets zou worden aangedaan en
  • tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "je gaat het mij nu geven" of "je gaat ons nu helpen" en "anders help ik je meteen van je ziekte af" en (daarbij) heeft gezegd dat hij, die [slachtoffer 1] , er niemand bij moet betrekken en maar voor één iemand bang hoeft te zijn en
  • tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij (in een kofferbak) zou worden meegenomen en (vervolgens) naar leden van de ( [afkorting] ) [...] zou worden gebracht, welke leden hem wel even zouden helpen en iets aandoen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 14 juni 2018 in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorfiets (een Harley Davidson ter waarde van ongeveer 15.000 euro), toebehorende aan die [slachtoffer 1] , door:
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zijn leven zou worden beëindigd en hem iets zou worden aangedaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2:
afpersing.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is. Het feit dat verdachte een ‘geschiedenis heeft’ moet, gezien het tijdsverloop, ten voordele worden meegenomen, nu hij geruime tijd niet in aanraking is geweest met justitie. Dat de naam van [medeverdachte] in het dossier voorkomt, mag geen reden zijn voor een afwijkende (hogere) strafoplegging.
De raadsman acht een gevangenisstraf gelijk aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte periode passend, waarbij deze periode in het uiterste geval wordt aangevuld met een voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en een poging daartoe in vereniging.
De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte zich bezighoudt met, in zijn eigen woorden, ‘het doen van incassowerkzaamheden in de boven- en onderwereld’, waarbij hijzelf te kennen heeft gegeven ‘geen lieve jongen’ te zijn geweest en dat nog steeds niet te zijn ‘als het moet’. In de onderwereld zou het daarbij soms ‘nodig’ zijn om iemand een tik voor zijn gezicht te geven. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bewust getoond van het feit dat deze opstelling en handelwijze niet stroken met hetgeen de maatschappij kan en wil tolereren – en dat hij hier misschien wel straf voor verdient.
Afpersing behoort tot de categorie strafbare feiten waardoor een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de rechtsorde en die in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken. De stelling van de verdediging dat de aangevers hun handen (ook) niet in onschuld hebben gewassen, laat het ontoelaatbare van het handelen van verdachte onverlet. Met het verrichten van ‘incassowerkzaamheden in de onderwereld’ levert verdachte een noodzakelijke bijdrage aan de instandhouding van een systeem van zware en georganiseerde criminaliteit. Verder geldt dat het handelen van verdachte ook impact heeft buiten de kring van direct betrokkenen, nu de feiten zich in het openbaar hebben afgespeeld. Dit heeft hevige emoties opgeroepen bij onder andere de restaurantbezoekster, die het hele gesprek woordelijk heeft meegekregen, waarna zij compleet overstuur is geraakt.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 17 juni 2019, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke delicten. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat dit strafverminderend dient te worden meegewogen dat verdachte al geruime tijd niet in aanraking is geweest met justitie. Geen strafbare feiten plegen is immers ook voor verdachte de norm.
De straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt.
Er is geen zogenoemd oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin voor bepaalde strafbare feiten uitgangspunten voor de strafmaat zijn neergelegd. Voor het bepalen van de duur van die op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank acht geslagen op andere uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in andere, op onderdelen vergelijkbare zaken. Uit deze rechtspraak blijkt dat veelal een maandenlange gevangenisstraf wordt opgelegd. Gevangenisstraffen van de duur zoals door de officier van justitie geëist, heeft de rechtbank in deze zaken echter niet gevonden. Daarnaast heeft de officier van justitie geen omstandigheden aangedragen waardoor de rechtbank tot een ander oordeel komt dan dat de door hem geëiste straf te hoog is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde gedragingen zich beide gedurende één dag hebben afgespeeld, in tegenstelling tot de periode genoemd in de tenlastelegging.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Een deel daarvan, namelijk 5 maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte er op die manier van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan, waaronder ook ‘incassowerkzaamheden’ zoals onderhavige. De proeftijd stelt de rechtbank op 2 jaren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 45, 47, 57, 312 en 317 Sr., zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, als hierboven in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, voorzitter,
mrs. N.E.M. Kranenbroek en K.J. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
17 juli 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 05 april 2019 te Laren (provincie Noord-Holland) en/of Hilversum, en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door met geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een autosleutel en/of auto en/of een geldbedrag van 90.000 euro, en/althans/in elk geval 75.000 euro, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of bedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat zijn leven zou worden beëindigd en/of hem en/of zijn moeder en/of zijn zus iets zou worden aangedaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, contact heeft/hebben opgenomen met die [slachtoffer 1] en/of zijn moeder en/of zijn zus en/of die [slachtoffer 1] en/of die moeder en/of die zus thuis heeft/hebben opgezocht, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn autosleutel en/of auto bij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) moest inleveren, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd "je gaat het mij nu geven" en/of "Je gaat ons nu helpen" en/of "anders help ik je meteen van je ziekte af" en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd dat hij, die [slachtoffer 1] , er niemand bij moet betrekken en maar voor één iemand bang hoeft te zijn, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] , althans in diens aanwezigheid, en in het bijzijn van zijn/een mededader(s) heeft/hebben gezegd: "Ik loop naar zijn auto anders gaat hij straks weg" en/of aan een van zijn mededaders heeft opgedragen/gevraagd (om) uit de auto (van die [slachtoffer 1] ) te halen wat van hem {verdachte en/of zijn mededader{s)) is en/of
- tegen die [slachtoffer 1] althans in diens aanwezigheid, en in het bijzijn van zijn/een mededader(s) heeft/hebben gezegd dat hij geen kant meer op kon en dat er nog 6 of 7 mensen waren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij (in een kofferbak) zou worden meegenomen en/of (vervolgens) naar een of meer lid/leden van de ( [afkorting] ) [...] zou worden gebracht, welke lid/leden hem wel even zou(den) helpen en/of iets aandoen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 05 april 2019 te Laren (provincie Noord-Holland) en/of Hilversum, en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorfiets (een Harley Davidson ter waarde van ongeveer 15.000 euro) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s),
door:
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zijn leven zou worden beëindigd en/of hem en/of zijn moeder en/of zijn zus iets zou worden aangedaan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, contact op te nemen met die [slachtoffer 1] en/of zijn moeder en/of zijn zus en/of die [slachtoffer 1] en/of die moeder en/of die zus thuis op te zoeken;
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
3
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2018 tot en met 01 december 2018 te Hilversum en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door met geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 90.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tegen een broer van die [slachtoffer 2] heeft gezegd:
- dat ze naar de kinderen van die [slachtoffer 2] zouden gaan om de betaling af te dwingen en/of
- dat de zoon van die [slachtoffer 2] vastgehouden gaat worden tot die [slachtoffer 2] het bedrag van 90.000 euro
heeft betaald, en/of
- dat hij geen broer meer zou hebben als die [slachtoffer 2] niet zou betalen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 18 april 2019, genummerd 20190418.1323.TO030143, opgemaakt door verbalisant TO030143, werkzaam bij de politie Midden-Nederland en genummerd 20190529.1437.TO030143, opgemaakt door verbalisant TO030143, werkzaam als brigadier bij de politie Midden-Nederland. Doorgenummerd 1 tot en met 605. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 35.
3.Pagina 36.
4.Pagina’s 41 en 42.
5.Pagina 43.
6.Pagina 44.
7.Pagina 45.
8.Pagina 401.
9.Pagina 402.
10.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 3 juli 2019.
11.Pagina 33.
12.Pagina 240.
13.Pagina 242.
14.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 3 juli 2019.