4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] af te persen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever [slachtoffer 2] , die op verschillende punten is gebaseerd op informatie die deze aangever van zijn broers zou hebben gekregen, onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Een broer van aangever, [A] , heeft bij de politie verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat verdachte heeft gezegd dat hij geen broertje meer zou hebben als aangever niet zou betalen. Volgens aangever zijn er ook bedreigingen jegens hem geuit aan zijn andere broer, [B] . Deze getuige is door de politie echter niet gehoord. Verdachte ontkent stellig het aan hem ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.
Gelet op voorgaande oordeelt de rechtbank dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde strafbare feit. Daarom zal de rechtbank verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Getuige [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat hij naar [locatie 1] in [plaatsnaam 1] is gegaan en dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ineens om de hoek kwam kijken. [voornaam van medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) zei dat hij geen kant meer op kon. [voornaam van verdachte] wilde zijn autosleutel hebben, maar die gaf hij niet af.Er was gezegd dat hij mee moest en dat ze hem naar iemand zouden brengen en hem iets zouden aandoen.
Anonieme getuige [.....] heeft verklaard dat zij op 27 juli 2018 aanwezig was in restaurant [locatie 1] in [plaatsnaam 1] . Ze was getuige van een ruzie tussen drie mannen. Ze kende geen van die mannen maar ze hoorde hun namen gedurende het gesprek dat zij met elkaar voerden. [voornaam van verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) begon [voornaam van slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) te bedreigen. Het was voor haar duidelijk dat [voornaam van slachtoffer 1] bang was. [voornaam van verdachte] riep een paar keer “Hij gaat met ons mee in het busje en dan halen we [voornaam 1] of [voornaam 2] van de [...] (de rechtbank begrijpt: [afkorting] [...] ) er even bij, en dan zou die hem wel even helpen”.Getuige besloot wat zij hoorde direct te gaan noteren op haar laptop omdat zij bang was dat [voornaam van verdachte] en [voornaam 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) [voornaam van slachtoffer 1] iets aan zouden doen. [voornaam van verdachte] wilde dat [voornaam van slachtoffer 1] achter in het busje met hun mee ging en dan zouden ze naar een andere locatie rijden. En daar zouden ze hem dan even gaan ‘helpen’. [voornaam van verdachte] zei tegen [voornaam van slachtoffer 1] : “je gaat het mij nu geven” of “je gaat ons nu helpen”. Bij dit laatste uitte [voornaam van verdachte] het dreigement “anders help ik je meteen van je ziekte af”.De getuige heeft verklaard dat [voornaam 3] alles wist, want hij kende de bedragen en de namen. Hij was de intellectuele dader en [voornaam van verdachte] was de agressieve, die deelt klappen uit als het moet en bedreigt heel erg. [.] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) zei “
Ja maar, als het eenmaal zo ver is, dan kom ik niet meer met de motorclub, maar dan kom ik alleen”. [voornaam van slachtoffer 1] zei dat hij zijn motor ook al had ingeleverd voor 15.000 euro. [voornaam van verdachte] zegt vervolgens tegen [voornaam van slachtoffer 1] dat hij wordt aangeslagen voor 80 ruggen. [.] verbetert [voornaam van verdachte] echter en zegt dat het om 75 ruggen gaat.Uiteindelijk zijn [voornaam van verdachte] en [voornaam 3] weggegaan en is [voornaam van slachtoffer 1] in zijn eentje achter gebleven.
Getuige [C] heeft verklaard dat hij bij [locatie 1] [plaatsnaam 1] werkt en op die dag (de rechtbank begrijpt: 27 juli 2018) de bedreigde meneer (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) op hem af zag lopen. De getuige hoorde de man vragen of hij de politie wilde bellen omdat hij werd bedreigd. De manier waarop de bedreigde man op getuige afliep en de uitdrukking op zijn gezicht hebben getuige doen besluiten om de politie te bellen.De bedreigde man kwam na ongeveer 10 minuten weer aanlopen. De stem van de bedreigde man klonk nu angstiger, bang. Ook zijn gezicht zag er angstiger uit. Er was ook een vrouw, een klant welke vlak bij de tafel van de drie mannen zat. Deze vrouw was hevig overstuur. Ze was aan het huilen.
Verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] is ingeschakeld voor de incasso van een schuld van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte] . Op 27 juli 2018 is verdachte in de [locatie 1] in [plaatsnaam 1] aanwezig geweest. Verdachte heeft daar tegen [slachtoffer 1] onder meer gezegd dat hij er niemand bij moest betrekken en maar voor één iemand bang hoefde te zijn. Daarnaast zei hij in de [locatie 1] tegen [slachtoffer 1] : “a
nders help ik je van je ziekte af”. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij voor de gehele incasso-opdracht 5.000,00 euro zou krijgen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en [medeverdachte] in een restaurant bij [plaatsnaam 2] (de rechtbank begrijpt: restaurant [locatie 2] in [plaatsnaam 3] ) is geweest. Daar heeft hij een gesprek gehad met 5 tot 7 mensen. Op de vraag wat hem ertoe heeft bewogen om zijn Harley (de rechtbank begrijpt: een motorfiets van het merk Harley Davidson) af te staan, heeft de getuige geantwoord dat ze hem hebben bedreigd met zijn leven.
Op 14 juni 2018 is een vertrouwelijk gesprek opgenomen in het restaurant [locatie 2] in [plaatsnaam 3] . Dit gesprek is uitgewerkt in een verslag door een schrijftolk. In dit verslag is te lezen dat een man met de naam [voornaam van verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) tegen [voornaam van slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) heeft gezegd: “
afspraken die je hebt gemaakt, als je niet je woord nakomt geef ik je een gouden handdruk dat je dood gaat, maak ik je per direct af.”Vervolgens zei verdachte tegen [voornaam van slachtoffer 1] : “
als je je woord nu niet houdt aan mij, aan hem en aan hem, dan heb je echt een probleem [voornaam van slachtoffer 1] .”
Verdachte heeft verklaard dat hij door [medeverdachte] is ingeschakeld voor de incasso van een schuld van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte] . Hij is aanwezig geweest bij een ontmoeting op 14 juni 2018 in restaurant [locatie 2] in [plaatsnaam 3] . Hij kan zich voorstellen dat [slachtoffer 1] zich bedreigd voelde, omdat [slachtoffer 1] moest betalen aan de hele groep en hij zijn afspraken niet nakwam. Verdachte werd boos op [slachtoffer 1] , omdat hij eerder had aangeboden om de Harley af te staan maar tijdens het gesprek in [plaatsnaam 3] terugkrabbelde. Verdachte heeft verklaard dat hij voor de gehele incasso-opdracht 5.000,00 euro zou krijgen.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaring van [slachtoffer 1]
De rechtbank is zich bewust van de mogelijkheid dat de getuige [slachtoffer 1] , van wie geenszins kan worden uitgesloten dat hij zelf betrokken is bij strafbare feiten, andere belangen heeft dan het boven water brengen van de waarheid. Zo kan het zijn dat [slachtoffer 1] zijn eigen aandeel in strafbare feiten zo veel mogelijk wil reduceren. Behoedzaamheid is dus geboden bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] .
Het voorgaande betekent echter niet dat, indien de getuigenverklaring op één of meer onderdelen onjuist moet worden geacht, reeds daarom de gehele verklaring als onbetrouwbaar buiten beschouwing moet worden gelaten. Wel brengt het voorgaande mee dat de rechtbank slechts de onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 1] gebruikt voor zover deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank merkt voorts op dat het feit dat de getuigenverklaring niet is ondertekend niet dient te leiden tot enig rechtsgevolg, laat staan dat deze verklaring niet bruikbaar is als bewijsmiddel. De desbetreffende verbalisanten hebben immers op ambtseed respectievelijk -belofte verklaard dat [slachtoffer 1] na doorlezing van zijn verklaring heeft verklaard daarin te volharden.
Partiële vrijspraak
Voor een bewezenverklaring ter zake afpersing is vereist dat iemand is overgegaan tot afgifte van, in onderhavige zaak een goed, doordat een ander die persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling. Het doet er daarbij niet toe of degene tegen wie de ‘dreiging’ gericht was zich werkelijk bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijkheden zoals beschreven onder 1, te weten “
uit de auto van die [slachtoffer 1] te halen wat van hem (verdachte en zijn mededader)” en onder 1 en 2, te weten “
(vervolgens) meermalen, althans eenmaal, contact op te nemen met die [slachtoffer 1] en zijn moeder en die zus thuis op te zoeken” feitelijk kunnen worden bewezen. Het dossier biedt echter geen steun voor de stelling dat deze feitelijke handelingen ook hebben bijgedragen aan de dwang die uitging van de bedreiging voor [slachtoffer 1] om over te gaan tot afgifte van zijn motorfiets.
De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Gouden handdruk
Ongeacht wat de verdachte daadwerkelijk bedoelde met zijn uitspraak “
geef ik je een gouden handdruk dat je dood gaat”, laat deze bedoeling onverlet dat uit de bewijsmiddelen volgt dat hij direct daarna tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: “
maak ik je per direct af”. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als een bedreiging tegen het leven van [slachtoffer 1] .
Medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen bij de afpersing van [slachtoffer 1] op 27 juli 2018 in Laren.
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist. Hierbij is het niet nodig dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, noch dat zij op de hoogte zijn van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er wel van bewust zijn dat zij samenwerken en zij moeten weten waarop de samenwerking is gericht, welk doel zij
– gezamenlijk – willen verwezenlijken. De samenwerking kan blijken uit (uitdrukkelijke of stilzwijgende) afspraken, een feitelijke taakverdeling, de aanwezigheid ten tijde van het delict of het zich niet distantiëren daarvan.
In dit geval is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] zoals hiervoor bedoeld. Uit de door [slachtoffer 1] en de anonieme getuige afgelegde verklaringen blijkt dat beiden gezamenlijk in de [locatie 1] het gesprek over de terugbetaling van het geld aan [medeverdachte] hebben gevoerd met [slachtoffer 1] . Tijdens dat gezamenlijke gesprek zijn de bedreigingen geuit. Het enkele feit dat de bedreigingen feitelijk door verdachte zijn geuit, maakt – gelet op het voorgaande – niet dat deze niet ook in juridische zin aan [medeverdachte] kunnen worden toegerekend.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Medeplegen van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen bij de afpersing op 14 juni 2018 in [plaatsnaam 3] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Het gesprek dat heeft plaatsgevonden in [plaatsnaam 3] werd gehouden tussen vermoedelijk acht, mogelijk negen personen. Onder deze personen waren [medeverdachte] , verdachte en [slachtoffer 1] . Het gedeelte van het gesprek dat met [slachtoffer 1] werd gevoerd werd, voor zover dit uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, volledig beheerst door verdachte. Daarbij komt dat de handelingen van de medeverdachte [medeverdachte] ook niet zijn verfeitelijkt in de tenlastelegging.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Recidiveregeling artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht
De in de tenlastelegging genoemde recidiveregeling van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht stelt als voorwaarde dat tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 17 juni 2019 van deze recidive geen sprake is. De rechtbank zal verdachte daarom in zoverre van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspreken.