ECLI:NL:RBMNE:2019:3230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
C/16/463322 / FO RK 18-1100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2019, betreft het een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], van gescheiden ouders. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Vermeer, heeft verzocht om een regeling waarbij de kinderen om de week bij hem verblijven, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J.M. Slangen, verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft eerder op 27 september 2018 een tussenbeschikking gewezen en heeft gewacht op een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat op 18 april 2019 is ontvangen. Dit rapport adviseert om het verzoek van de vader toe te wijzen.

Tijdens de zitting op 20 juni 2019 hebben de ouders afspraken gemaakt over een voorlopige co-ouderschapsregeling, die na de zomervakantie van 2019 in werking zal treden. De regeling houdt in dat de kinderen om de week bij hun vader en moeder verblijven, met specifieke afspraken over vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft besloten deze voorlopige regeling vast te leggen, maar de definitieve beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden tot een evaluatie aan het einde van het jaar. De ouders zijn ook gevraagd om zich bij het Buurtteam te melden voor hulp bij communicatieproblemen.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling pro forma aangehouden tot 17 januari 2020, met het verzoek aan de partijen om de rechtbank en de Raad te informeren over de voortgang van de regeling. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/463322 / FO RK 18-1100
wijziging zorgregeling
Beschikking van 18 juli 2019
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. R.C. Vermeer,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. K.J.M. Slangen.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 27 september 2018 een tussenbeschikking gewezen. Daarna heeft de rechtbank ontvangen:
  • het rapport van 18 april 2019 van de Raad Voor de Kinderbescherming regio Midden-Nederland, verder te noemen de Raad,
  • het verweerschrift van de moeder, tevens houdende zelfstandig verzoek.
1.2.
De rechtbank beschouwt het verweerschrift van de moeder niet als een verweerschrift. [1] Er kan namelijk slechts verweer gevoerd worden tot aanvang van de behandeling. Dat is ook het laatste moment waarop een zelfstandig verzoek kan worden gedaan. De behandeling van het verzoek is aangevangen op de zitting van 18 september 2018. Dat betekent dat de vrouw niet nu nog een verweerschrift in kan dienen. Wel mag zij haar standpunt vertellen op de zitting. Dit heeft de vrouw ook gedaan.
1.3.
De behandeling van het verzoek is voortgezet op de zitting van 20 juni 2019. Verschenen zijn:
  • de vader en zijn advocaat,
  • de moeder en haar advocaat,
  • Mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
1.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun mening gegeven door een brief te schrijven aan de kinderrechter.

2.Feiten

2.1.
De ouders zijn gescheiden. Zij hebben samen meerdere kinderen. Twee daarvan zijn nog minderjarig. Dit zijn:
  • [minderjarige 1], geboren op [2003] in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2], geboren op [2004] in [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 15 februari 2013 van de rechtbank Oost-Nederland is een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per twee weken bij de vader verblijven van vrijdagmiddag uit school tot maandag naar school en de helft van de vakanties en feestdagen.
2.3.
In de tussenbeschikking van 27 september 2018 van deze rechtbank is de beslissing over de wijziging van de zorgregeling aangehouden in afwachting van het Raadsrapport. De Raad heeft onderzocht welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is en daarover gerapporteerd.

3.Beoordeling

3.1.
De vader heeft een regeling verzocht waarbij de kinderen om de week bij hem verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder heeft verweer gevoerd.
3.2.
De Raad heeft in het Raadsrapport geadviseerd om het verzoek van de vader toe te wijzen.
3.3.
Op de zitting hebben de ouders afspraken gemaakt over de komende periode. Daarin gaan zij kijken hoe het co-ouderschap verloopt. Zij spreken af dat:
  • na de zomervakantie 2019 wordt gestart met de voorlopige co-ouderschapsregeling, inhoudende dat de kinderen de ene week bij hun vader en de andere week bij hun moeder verblijven, waarbij het wisselmoment op vrijdag na school is;
  • de zomervakantie in overleg wordt gedeeld waarbij de moeder de keuze heeft in de even jaren en de vader in de oneven jaren,
  • met Pinksteren, Pasen en Hemelvaart de kinderen bij de ouder verblijven waar zij volgens de regeling op dat moment verblijven,
  • in de herfst-, kerst-, voorjaars- en meivakantie de kinderen de eerste week bij de ouder verblijven waar ze volgens de regeling verblijven, in geval van een tweede vakantieweek is die week bij de andere ouder volgens de co-ouderschapsregeling,
  • begin december 2019 de voorlopige co-ouderschapsregeling wordt geëvalueerd en vervolgafspraken worden gemaakt over voortzetting van het co-ouderschap of terugkeer naar de oude regeling,
  • [minderjarige 2] voorlopig bij zijn vader wordt ingeschreven. De vader neemt alle kosten van [minderjarige 2] voor zijn rekening. [minderjarige 1] blijft ingeschreven bij haar moeder. De moeder neemt alle kosten van [minderjarige 1] voor haar rekening;
  • de ouders de kinderbijslag voor [minderjarige 2] bij helfte zullen delen,
  • de ouders zich bij het Buurtteam melden om te vragen voor hulp bij hun communicatieproblemen.
3.4.
De rechtbank zal de co-ouderschapsregeling vastleggen als voorlopige zorgregeling. De afspraken over de financiën, evaluatie van de regeling en aanmelding bij het Buurtteam lenen zich niet voor opname in het dictum. De definitieve beslissing wordt aangehouden om te kijken hoe de proefregeling verloopt. De ouders hebben afgesproken dat zij eind van het jaar de proefregeling zullen evalueren. De rechtbank zal de behandeling daarom PRO FORMA aanhouden tot 17 januari 2020 met het verzoek aan partijen om de rechtbank en de Raad uiterlijk dan te informeren over de stand van zaken.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt een voorlopige zorgregeling vast als volgt:
  • na de zomervakantie 2019 wordt gestart met de voorlopige co-ouderschapsregeling, inhoudende dat de kinderen de ene week bij hun vader en de andere week bij hun moeder verblijven, waarbij het wisselmoment op vrijdag na school is;
  • de zomervakantie wordt in overleg gedeeld waarbij de moeder de keuze heeft in de even jaren en de vader in de oneven jaren,
  • met Pinksteren, Pasen en Hemelvaart verblijven de kinderen bij de ouder waar zij volgens de regeling op dat moment verblijven,
  • in de herfst-, kerst-, voorjaars- en meivakantie verblijven de kinderen de eerste week bij de ouder waar ze volgens de regeling verblijven, in geval van een tweede vakantieweek is die week bij de andere ouder volgens de co-ouderschapsregeling;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
houdt de beslissing voor het overige
PRO FORMAaan tot
17 januari 2020met het verzoek aan de advocaten om de rechtbank uiterlijk dan te laten weten of:
  • er een nieuwe zitting gewenst is, onder opgave van verhinderdata,
  • of er volledige overeenstemming is bereikt en een beschikking kan worden gewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Zie artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.