ECLI:NL:RBMNE:2019:3207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
16/263694-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door minderjarige

Op 16 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die op 22 december 2018 in Nieuwegein heeft geprobeerd een slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in de nek en rug te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet en met kracht heeft gestoken, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar het letsel is niet dodelijk gebleken, wat de rechtbank niet als verzachtende omstandigheid beschouwde.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, aangezien hij samen met anderen het slachtoffer heeft achtervolgd en geschopt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 236 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-naleving.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 3.068,72 gevorderd, waarvan de rechtbank € 2.568,72 heeft toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de impact van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/263694-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 2 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht, alsmede mr. E.A.J. van Meerkerk-Scheven namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1 primair: op 22 december 2018 in Nieuwegein heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door die [slachtoffer] met een mes in de nek en de rug te steken;
onder 1 subsidiair: op 22 december 2018 in Nieuwegein aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht op de hiervoor genoemde wijze;
onder 1 meer subsidiair: op 22 december 2018 in Nieuwegein heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op de hiervoor genoemde wijze;
onder 2 primair: op 22 december 2018 in Nieuwegein samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
onder 2 subsidiair: op 22 december 2018 in Nieuwegein [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, in die zin dat verdachte door het slachtoffer met een mes in de hals en de rug te steken bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer kon komen te overlijden. Ook het onder 2 subsidiair tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2019;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2019, genummerd PL0900-2018367160-33, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende het relaas van de verbalisant van het bekijken van camerabeelden, doorgenummerde pagina’s 54 en 55 van het proces-verbaal met nummer 20181223.1155.01901;
  • een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring ten aanzien van [slachtoffer] van 22 december 2018, doorgenummerde pagina 71 van het proces-verbaal met nummer 20181223.1155.010901;
  • de eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van camerabeelden waarop te zien is dat verdachte aangever met kracht steekt met een mes in zijn rug en zijn nek.
Overweging ten aanzien van het opzet
Verdachte heeft aangever met een mes in zijn rug gestoken en vervolgens, toen aangever daarop niet leek te reageren, in zijn nek. Uit zijn verklaring blijkt dat verdachte niet doelgericht heeft gestoken, maar wel doelbewust. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aangever met kracht met een mes in zijn rug en ergens bij zijn hoofd en nek te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever aan zijn verwondingen zou (kunnen) komen te overlijden. Met name in de regio van de nek bevinden zich immers vitale onderdelen van het menselijk lichaam, zoals belangrijke (slag)aderen, zodat daar met een mes al snel dodelijk letsel kan worden toegebracht. Dat het letsel enigszins beperkt is gebleven, leidt niet tot een ander oordeel. Als de verdachte het slachtoffer net iets anders had geraakt, had het heel anders kunnen aflopen met aangever. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 22 december 2018 in Nieuwegein van de tramhalte is weggerend en dat er een groep jongens achter hem aankwam. [2] [slachtoffer] heeft ook verklaard dat hij, terwijl hij rende, werd ingehaald door de groep jongens en dat hij klappen kreeg waardoor hij op de grond viel. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag, is hij tegen zijn zij en hoofd geschopt. [3]
[A] heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] wegrende en dat een groepje jongens hem achtervolgde. Op het moment dat [slachtoffer] over de parkeerplaats rende, zag zij dat hij werd ingehaald door de jongen die het mes bij zich had. De jongen maakte een slaande beweging in de richting van [slachtoffer] en [A] zag dat hij op de grond viel. Verder zag [A] dat de jongens in een kringetje stonden en schoppende bewegingen maakten. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij achter [slachtoffer] aan rende toen deze naar de parkeerplaats tegenover de tramhalte rende. Verdachte heeft ook verklaard dat hij een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] na deze slaande beweging op de grond viel. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij en zijn vrienden als groep om [slachtoffer] heen stonden en dat hij [slachtoffer] heeft getrapt. Het kan zijn dat hij meerdere keren heeft getrapt. [5]
Overweging
Anders dan officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het geweld tegen [slachtoffer] in vereniging is gepleegd. Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat anderen dan verdachte gewelddadige handelingen hebben gepleegd, hebben zij wel een wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijke geweld. Door als groep achter het slachtoffer aan te rennen en, op het moment dat hij op de grond lag, als groep om het slachtoffer heen te gaan staan, hebben de anderen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. De anderen hebben zich op dat moment niet gedistantieerd van het door verdachte uitgeoefende geweld. De rechtbank merkt deze gedragingen aan als gedragingen die het plegen van geweld bevorderen. Dit levert openlijke geweldpleging op, waardoor de rechtbank het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen acht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 22 december 2018 te Nieuwegein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes heeft gestoken in de nek en de rug van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 22 december 2018 te Nieuwegein openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon te weten [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] te slaan tegen het lichaam waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag te trappen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 1: poging tot doodslag;
onder 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 236 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden dat verdachte zijn medewerking verleent aan behandeling van [naam instelling] en aan aanvullende behandeling/begeleiding als dit door Samen Veilig Midden-Nederland noodzakelijk wordt geacht;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte en dat een deels voorwaardelijke straf met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden, een passende straf is. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de reeds ingezette hulp en begeleiding voortgezet moeten worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met kracht met een mes in zijn nek en zijn rug te steken. Dit is gebeurd tijdens een woordenwisseling tussen het slachtoffer en een jongen die deel uitmaakt van de groep waarin verdachte zich bevond. Verdachte heeft het slachtoffer onverhoeds van achteren met kracht in zijn rug gestoken. Direct daarop heeft verdachte het slachtoffer in zijn nek gestoken. Door dit geweld heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Dat dit niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. Vervolgens is verdachte met anderen achter het slachtoffer aangerend en heeft verdachte het slachtoffer ook nog geslagen en, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meerdere keren getrapt. De vrienden van verdachte stonden op dat moment om het slachtoffer heen. Dergelijk gedrag is onacceptabel, te meer nu dit op de openbare weg en een tramhalte gebeurde. Feiten als deze brengen veel leed toe aan het slachtoffer, maar versterken ook de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het Pro Justitia rapport van mw. drs. J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog, van 13 februari 2019. Daaruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een lichte vorm van ADD en sociaal-emotionele problematiek die wordt gekenmerkt door somberheid en voortdurende angstige spanningen. De sociaal-emotionele problematiek is van invloed geweest op het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het feit dat verdachte jarenlang is bedreigd, tweemaal in elkaar is geslagen en hierdoor bang en somber is geworden, heeft een grote rol gespeeld. Het tenlastegelegde moet volgens de psycholoog als gevolg daarvan in enigszins verminderde mate aan verdachte toegerekend worden. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Om de kans op herhaling te beperken, heeft verdachte hulp nodig in de vorm van cognitieve gedragstherapie gericht op de sociaal-emotionele problematiek. Geadviseerd wordt een behandeling bij [naam instelling] als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 19 juni 2019, waaruit blijkt dat de Raad het positief vindt dat verdachte voor zijn angsten inmiddels behandeling bij [naam instelling] volgt. Verdachte zet zich op een positieve wijze in voor een prosociaal leven, zijn schoolgang verloopt goed, hij heeft prosociale vrienden en een leeftijdsadequate vrijetijdsbesteding. Daarnaast is het positief dat de moeder van verdachte een stabiele factor is in het leven van verdachte en dat zij hulp accepteert. Een jeugddetentie is een passende reactie op een dergelijk ernstig delict, maar gezien de persoonlijkheid van verdachte en de impact die de voorlopige hechtenis op hem heeft gehad, acht de Raad een geheel voorwaardelijke jeugddetentie wenselijk. Deze voorwaardelijke jeugddetentie zal als stok achter de deur fungeren om de behandeling van [naam instelling] te waarborgen.
Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij openheid van zaken heeft gegeven, op de zitting oprecht spijt heeft betuigd en goed doordrongen lijkt van het onacceptabele van zijn handelen. Verdachte heeft verklaard dat als de aangever daarvoor openstaat, hij graag meewerkt aan een gesprek met aangever met het oog op herstelbemiddeling. De advocaat van aangever heeft ter zitting medegedeeld dat zij zich kan voorstellen dat ook aangever bereid is om mee te werken, aangezien hij in een e-mail aan zijn advocaat had laten weten dat hij erg was geschrokken van de jonge leeftijd van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te melden duur noodzakelijk is. Een deel van deze jeugddetentie zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om aan de persoonlijke belangen van verdachte tegemoet te komen en hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hierbij zal de rechtbank voor de noodzakelijk geachte begeleiding van verdachte na te melden bijzondere voorwaarden opleggen. Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur opleggen.
Hoewel de rechtbank meer bewezen verklaart dan de officier van justitie (namelijk het primair onder 2 ten laste gelegde), is dit voor de rechtbank geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Het aandeel van verdachte bij de openlijke geweldpleging is daarmee immers niet groter. Daarnaast heeft de rechtbank in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen de positieve proceshouding van verdachte en zijn moeder, en het feit dat verdachte gemotiveerd samenwerkt met de hulpverlening.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.068,72. Dit bedrag bestaat uit € 568,72 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vindt het niet nodig bij de schadevergoedingsmaatregel aanvullende jeugddetentie te bepalen voor het geval de vergoeding niet betaald wordt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor materiële schade geen opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade is de verdediging van mening dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat om die reden het gevorderde bedrag dient te worden gematigd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 568,72. De hoogte van de immateriële schade is echter onvoldoende onderbouwd en wordt door de rechtbank gewaardeerd op € 2.000,-. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.568,72 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.568,72, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 270 dagen;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 236 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zijn medewerking verleent aan behandeling van [naam instelling] of een soortgelijke instelling, zolang dit door [naam instelling] of soortgelijke instelling/of Samen Veilig Midden-Nederland noodzakelijk wordt geacht;
* zijn medewerking verleent aan aanvullende behandeling/begeleiding als dit door Samen Veilig Midden-Nederland noodzakelijk wordt geacht;
- waarbij aan Samen Veilig Midden-Nederland de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.568,72;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.568,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de dag van onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. J.W. Veenendaal en L.E. Verschoor-Bergsma, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Nieuwegein
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans éénmaal, met een mes heeft gestoken in de nek
en/of de rug van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Nieuwegein, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) in de nek en/of thorax en/of rug,
door meermalen, althans éénmaal, met een mes in de nek en/of de rug van die [slachtoffer]
te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Nieuwegein
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans éénmaal, met een mes heeft gestoken in de nek
en/of de rug van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Nieuwegein
openlijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon te weten [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] te slaan en/of duwen en/of trappen op/tegen het
lichaam waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag te trappen en/of schoppen
in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer]
;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Nieuwegein
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] te slaan en/of te duwen en/of te trappen op/tegen het lichaam waardoor
die [slachtoffer] ten van is gekomen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, te trappen en/of schoppen in/op/tegen het
gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 december 2018, pagina 1 tot en met 143, genummerd 20181223.1155.01901, opgemaakt door politie Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 15.
3.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 107.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 42.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2019.