ECLI:NL:RBMNE:2019:3205

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
UTR 18/2118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor sloop- en bouwplan vanwege strijd met Habitatrichtlijn en Wet natuurbescherming

Op 15 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Vereniging Gelderse Natuur en Milieufederatie, Erfgoedvereniging Bond Heemschut, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, en Stichting Behoud Historische Landgoederen Oostelijke Veluwezoom als eisers, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland als verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit van de provincie vernietigd. De provincie moet binnen de in artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijnen een nieuw besluit nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak.

De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ten grondslag ligt, niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat de vergunning voor het bouwplan niet kon worden verleend op basis van de bestaande passende beoordeling. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De rechtbank heeft ook bepaald dat de provincie de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw moet beoordelen en dat er een nieuw ontwerpbesluit moet worden opgesteld. Daarnaast is de provincie veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 512,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2019 in de zaak tussen

1. Vereniging Gelderse Natuur en Milieufederatie, te Arnhem,
2. Erfgoedvereniging Bond Heemschut, vereniging tot bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed in Nederland, te Amsterdam,
3. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, te ’s-Graveland,
4. Stichting Behoud Historische Landgoederen Oostelijke Veluwezoom, te Rheden, eisers
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, verweerder
Als derde-partij heeft aan de procedure deelgenomen:
[naam derde-partij] B.V.te [vestigingsplaats] , gemachtigde mr. M.M. Kajaan.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2018 (gepubliceerd op 26 maart 2018) heeft verweerder een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het slopen van gebouwen en herbouwen van zorgappartementen op [naam locatie] aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] tot en met [nummeraanduiding 2] te [woonplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na vereenvoudigde behandeling op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een vergunning verleend voor een sloop- en bouwplan dat stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die het bouwplan zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. Eisers hebben – kort gezegd – aangevoerd dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Dit betekent dat verweerder de vergunning voor het bouwplan niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb.
Omdat deze beroepsgrond slaagt, hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS volgt dat verweerder de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit op stellen en ter inzage leggen. Daarvoor gelden de in artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Awb genoemde termijnen, die de dag na verzending van deze uitspraak aanvangen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep kennelijk gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen de in artikel 3:18 van de Awb genoemde termijnen die aanvangen na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.