Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Het bestreden besluit is gedateerd op 6 september 2018, zodat de termijn voor indienen van het beroepschrift bij verzending op die datum eindigde op 18 oktober 2018. Het beroepschrift is ingediend op 24 oktober 2018.
2. Vaststaat dat het bestreden besluit niet aangetekend als poststuk is verzonden. Dit maakt dat verweerder aannemelijk moet maken dat het poststuk verzonden is. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het poststuk is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat een deugdelijke verzendadministratie is gevoerd. In dit verband heeft verweerder een schermprint van het postregistratiesysteem ingebracht, waaruit de verzending zou moeten blijken. De schermprint wijst echter niet uit dat het bestreden besluit daadwerkelijk is geprint en als poststuk ter verzending is aangeboden. Verweerder heeft dus niet aangetoond dat het bestreden besluit is verzonden op 6 september 2018. Aangezien niet aangetoond is wanneer het bestreden besluit als poststuk wél verzonden is, oordeelt de rechtbank dat eiseres haar beroepschrift tijdig heeft ingediend. Hier komt nog bij dat mr. Smit tijdig bij verweerder kenbaar heeft gemaakt dat zij als gemachtigde van eiseres optreedt. Het had daardoor op de weg van verweerder gelegen om het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiseres te adresseren. Dit is niet gebeurd. Al met al komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het bestreden besluit.
Beoordeling van het geschil
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de toekenning van 11 uren en 40 minuten aan huishoudelijke ondersteuning per vier weken over de periode in kwestie. Zij voert aan dat het niet duidelijk is in hoeverre verweerder bij het vaststellen van het normkader rekening heeft gehouden met het voorkomen van overbelasting van haar handen. Verweerder heeft niet gemotiveerd hoe het oordeel van de ingeschakelde deskundige is gewogen en vertaald. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij vier uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft. Eiseres voert voorts aan dat rekening gehouden moet worden met het feit dat zij last had van een muizenplaag. Het standpunt van verweerder dat de extra schoonmaakwerkzaamheden als gevolg hiervan niet kunnen leiden tot uitbreiding van de huishoudelijk ondersteuning, is volgens eiseres in strijd met het doel van de Wmo, namelijk dat zij zelfstandig kan wonen in een schoon en leefbaar huis.
4. Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan hem de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 8:31 van de Awb kan de bestuursrechter, indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb, daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
5. Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen, somt de rechtbank in de rechtsoverwegingen 6 tot en met 9 de gang van zaken op.
6. De griffier heeft verweerder bij brief van 26 oktober 2018 verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van die brief alle aan het bestreden besluit voorafgaande stukken toe te sturen, inclusief de al bij het beroepschrift overgelegde stukken. Verweerder is verder verzocht om de stukken te nummeren, in chronologische volgorde te leggen, in tweevoud aan te leveren en een inventarislijst bij te voegen. In de brief van 26 oktober 2018 is verweerder gewezen op artikel 8:31 van de Awb.
7. Op 4 januari 2019 heeft verweerder per fax stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft geconstateerd dat een inventarislijst ontbrak, dat de stukken niet waren genummerd en dat zij niet op chronologische volgorde waren aangeleverd. De griffier heeft de aangeleverde stukken doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres. Bij brief van
9 april 2019 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de door verweerder ingebrachte stukken niet compleet waren. De gemachtigde van eiseres gaf aan dat het verslag van de hoorzitting, de pleitnota in bezwaar en het advies van de externe bezwaarcommissie ontbraken. De griffier heeft de brief van de gemachtigde van eiseres op 11 april 2019 doorgezonden aan verweerder.
8. Op 9 april 2019 heeft de griffier aan partijen een vooraankondiging gestuurd dat de rechtbank voornemens was het beroep van eiseres op 23 mei 2019 in de ochtend te behandelen. De gemachtigde van verweerder heeft bij faxbericht van 18 april 2019 verzocht om uitstel van de zitting, omdat zij verhinderd was om ter zitting te verschijnen en er geen andere collega’s waren die haar konden waarnemen. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd. Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 15 mei 2019 aan partijen een vooraankondiging gestuurd dat de rechtbank voornemens was het beroep op 3 juli 2019 in de ochtend te behandelen. Nadat partijen geen verzoek om uitstel van deze zitting hadden ingediend, heeft de rechtbank op 29 mei 2019 een definitieve uitnodiging verzonden.
9. Op 18 juni 2019 heeft de griffier telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van verweerder. Bij een collega van haar heeft de griffier alsnog verzocht om het dossier te completeren. Op 24 juni 2019 heeft de griffier nogmaals telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van verweerder, omdat de griffier op dat moment de ontbrekende dossierstukken nog steeds niet ontvangen had. De griffier heeft de gemachtigde van verweerder toen gewezen op de brief van gemachtigde van eiseres van 9 april 2019. De gemachtigde van verweerder heeft telefonisch aangegeven dat zij bezig was de ontbrekende stukken te verzamelen en deze toe te sturen. Op 27 juni 2019 heeft de rechtbank stukken van verweerder ontvangen. Gebleken is dat in ieder geval het bezwaarschrift van eiseres en het advies van de bezwaarcommissie van deze stukken geen onderdeel uitmaakten. In de begeleidende brief bij de ingediende stukken heeft de gemachtigde van verweerder zonder nadere toelichting kenbaar gemaakt dat zij “wegens omstandigheden” niet ter zitting zou verschijnen.
10. De hiervoor genoemde gang van zaken brengt de rechtbank tot het volgende oordeel.
11. Verweerder is bij herhaling verzocht om een compleet en geordend dossier aan te leveren. Verweerder is daarbij geïnformeerd over het ontbreken van concreet genoemde dossierstukken. Desondanks beschikte de rechtbank ter zitting nog steeds niet over diverse stukken die essentieel zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit, zoals het bezwaarschrift van eiseres en het advies van de bezwaarcommissie. De rechtbank weet verder niet of er mogelijk nog meer relevante stukken in het beschikbare dossier ontbreken, omdat verweerder nog steeds geen inventarislijst heeft ingebracht.
11. De rechtbank acht het verder onbehoorlijk dat verweerder zich niet ter zitting heeft laten vertegenwoordigen en dat verweerder van die verhindering pas op 27 juni 2019 en met een zeer summiere toelichting melding heeft gemaakt. De rechtbank merkt daarbij op dat de eerder aangekondigde zittingsdatum nota bene op verzoek van verweerder zelf is uitgesteld.
12. De rechtbank constateert voorts dat verweerder in zijn verweerschrift niet specifiek is ingegaan op de beroepsgronden van eiseres.
13. Door het samenstel van de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank niet in staat om het bestreden besluit in het licht van de daartegen ingediende beroepsgronden te toetsen. Dit levert een motiverings- en een zorgvuldigheidsgebrek op. Deze situatie komt naar het oordeel van de rechtbank geheel voor rekening en risico van verweerder.
14. De rechtbank sluit het onderzoek, verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Door het nalatige handelen van verweerder ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, bijvoorbeeld met als doel om verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen om het dossier te completeren en om nader verweer te voeren. De rechtbank acht het ook niet aangewezen om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen of om zelf in de zaak te voorzien. Het geschil over de toegekende uren aan huishoudelijke hulp heeft namelijk betrekking op een inmiddels afgesloten periode. Dit maakt het niet mogelijk om met terugwerkende kracht huishoudelijke hulp in natura te verstrekken. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiseres ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat eiseres door de werking van het bestreden besluit geen schade heeft geleden en er namens eiseres ook geen andere belangen zijn gesteld. Om tot finale geschilbeslechting te kunnen komen, resteert de rechtbank daarom geen andere reële optie dan de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Nu niet is verzocht om een proceskostenveroordeling bestaat hiervoor geen aanleiding.