ECLI:NL:RBMNE:2019:3133

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
16/659181-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag, veroordeling voor bezit van vuurwapen na schietincident

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op 27 februari 2018 in Almere. De verdachte schoot zijn vriend door het hoofd, maar de rechtbank oordeelde dat er geen voorbedachten rade of (voorwaardelijk) opzet was. De rechtbank concludeerde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het vuurwapen op het slachtoffer had gericht, de hamer had gespannen of de trekker had overgehaald. De verdachte had het wapen onvoorzichtig opgepakt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot strafrechtelijke schuld, omdat de verdachte niet had kunnen voorzien dat het wapen als gevolg van een defect zou afgaan zonder dat hij de trekker overhaalde. De verdachte werd vrijgesproken van moord en doodslag, maar kreeg wel een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd voor het bezit van een vuurwapen met munitie. De rechtbank erkende de ernst van de situatie, maar oordeelde dat de dood van het slachtoffer niet aan de verdachte kon worden toegerekend. De ouders van het slachtoffer, die als benadeelde partijen optraden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de geweldshandelingen die aan de vorderingen ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: de extra beveiligde rechtbank in Amsterdam Osdorp
Parketnummer: 16/659181-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 juni 2018, 30 augustus 2018, 23 november 2018, 13 februari 2019,
23 mei 2019, 26 juni 2019, de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en 27 juni 2019, sluiting van het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn, alsmede de benadeelde partijen / nabestaanden (de beide ouders en de broer van het slachtoffer), bijgestaan door mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 26 juni 2019 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 27 februari 2018 te Almere,
1. primair:opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen in/door het hoofd van [slachtoffer] te schieten;
1. subsidiair:roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in een woning – kort gezegd – handelingen heeft verricht met een vuurwapen, zonder te controleren of het vuurwapen (door)geladen was, waarbij een of meer kogels zijn afgeschoten in en/of door en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] , waardoor het aan verdachte zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
2.een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk Zastava, type M57, kaliber 7.62 x 25mm. Tokarev) en/of munitie van categorie III (kaliber 7.62 x 25mm. Tokarev), voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 primair:
De officier van justitie heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij niet wettig en overtuigend te bewijzen acht dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht en evenmin dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, hetgeen tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde dient te leiden.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in ieder geval kan worden vastgesteld dat het wapen is afgegaan terwijl verdachte het vuurwapen in zijn hand(en) had, dat verdachte niet heeft gecontroleerd of het wapen voorzien was van munitie en dat het wapen door een handeling van verdachte is afgegaan. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij zijn vinger bij de trekker had, hetgeen het risico op een ongewild schot vergroot. Een ieder weet dat een vuurwapen levensgevaarlijk is. Wanneer je zo’n vuurwapen voorhanden hebt en er buitengewoon onvoorzichtig mee omspringt, dan ontstaat een zeer ernstig gevaar voor het leven van een ander. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van dood door schuld in de zin van roekeloosheid.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair:
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te volgen. Kort samengevat heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Er is sprake van een ongeluk waarbij het wapen ongewild is afgegaan.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2014 (ECLI:NL:2014:3057), betoogd dat aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan dood door schuld in de zin van roekeloosheid niet wordt voldaan. Er is meer nodig dan het enkel ter hand nemen van het vuurwapen, het niet controleren of het wapen geladen was en het gegeven dat men zich voorzien van een wapen met een ander in een kleine ruimte bevindt. Dat verdachte het vuurwapen op het hoofd dan wel het lichaam van het slachtoffer heeft gericht, kan niet worden bewezen. De handelingen die het slachtoffer met het vuurwapen had verricht, namelijk het verwijderen van meerdere patronen uit het wapen, waarbij hij zei dat het nu leeg was, gaven verdachte het vertrouwen dat het vuurwapen veilig was toen hij het ter hand nam. Nu uit het onderzoek naar het betreffende vuurwapen is gebleken dat het vuurwapen een groot mankement vertoonde en kon afgaan zonder dat de trekker werd overgehaald, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte roekeloos dan wel zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Verdachte dient ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 (primair en subsidiair)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt in elk geval de volgende feiten en omstandigheden vast:
Omstandigheden omtrent het aantreffen van het slachtoffer
- Op 27 februari 2018 vond een schietincident plaats in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Hiervan is omstreeks 21:17 melding gedaan. Het slachtoffer van dit schietincident is met de ambulance naar het AMC Ziekenhuis te Amsterdam vervoerd. Het slachtoffer bleek te zijn: [slachtoffer] , geboren op [1997] te [geboorteplaats] . Het slachtoffer is op 28 februari 2018 omstreeks 09.00 uur in het ziekenhuis overleden.
De geconstateerde letsels en doodsoorzaak
  • De sectie op het lichaam van het slachtoffer door de deskundige van het NFI heeft tot de conclusie geleid dat het overlijden van het slachtoffer volledig wordt verklaard door hersenletsel ten gevolge van een doorschot door het hoofd. Het door het doorschot ontstane hersenletsel was niet verenigbaar met het leven.
  • Aan het lichaam van het slachtoffer zijn verder geen tekenen van extern inwerkend geweld.
Aangetroffen hulzen / (delen van) projectielen in de woning
  • In de hal van de woning werd een inschotbeschadiging in de muur aangetroffen, op een hoogte van tussen de 188 en 189 van de vloer.
  • Boven de trap werd, vanuit de hal, een inschotbeschadiging aan de muur van het trappenhuis gezien. Achter de balustrade werd op de vloer een fragment van een kogelmantel aangetroffen.
  • In de hal naast de trap is een huls aangetroffen. In de woonkamer is een koperkleurige mantel van een projectiel aangetroffen.
Aantreffen van vuurwapen, huls in de kamer van het vuurwapen en een magazijn
  • Op aanwijzen van verdachte werd een patroonmagazijn, kaliber 7.62mm, aangetroffen in de beplanting nabij de kruising van het [kruising] te Almere.
  • Op aanwijzen van verdachte is in de Lage Vaart te Almere een vuurwapen (zonder magazijn) aangetroffen. Het is een pistool van het merk Zastava, model 57, kaliber 7,62mm x 25 (7,62mm Tokarev).
  • Uit onderzoek door het NFI naar het vuurwapen is gebleken dat er nog een verschoten huls in de kamer van de loop van het vuurwapen aanwezig was.
Technisch onderzoek naar het vuurwapen / defect aan het vuurwapen
  • Aan het vuurwapen is door het NFI technisch onderzoek verricht. De bevindingen daarvan komen samengevat op het volgende neer Uit onderzoek naar het vuurwapen bleek dat de bladveer in het wapen is gebroken. Doordat de bladveer is gebroken en voor het grootste deel niet meer aanwezig is, zal de tuimelaar de hamer niet of slechts voor een klein gedeelte “vangen” als deze wordt gespannen. De hamer kan worden gespannen door deze met de hand (duim) naar achteren te drukken of door de slede naar achteren te trekken. Als de gespannen hamer of de slede wordt losgelaten, is de kans groot dat de hamer zonder de trekker te bedienen naar voren zal schieten (ontspannen). Als er een patroon in de kamer aanwezig is, kan een schot worden gelost. Als de gespannen hamer wel door de tuimelaar wordt gevangen kan door het overhalen van de trekker de hamer worden ontspannen waardoor een schot wordt gelost. De gespannen hamer kan echter ook door een tik/slag tegen het wapen worden ontspannen waardoor er een schot wordt gelost. De mogelijkheid bestaat daarbij dat er wederom een schot wordt gelost zonder de trekker te bedienen. Dit zal zich blijven herhalen totdat er geen patronen meer in het patroonmagazijn aanwezig zijn, de hamer (bij toeval) volledig door tuimelaar wordt gevangen of dat er een uitwerpstoring optreedt. Een uitwerpstoring kan optreden wanneer de slede of de hulsuitwerpopening aan de zijkant van het pistool (deels) wordt geblokkeerd door bijvoorbeeld kleding of een lichaamsdeel zoals een hand. Ook kan een uitwerpstoring optreden als het pistool niet of niet voldoende stevig wordt vastgehouden tijdens het lossen van een schot.
  • Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2019 heeft de vuurwapendeskundige van het NFI hierover onder meer nog het volgende verklaard:
‘Bij het afvuren van proefschoten met het vuurwapen is een storing opgetreden in het vuurwapen. Dit is nader onderzocht. Normaliter wordt de hamer van het wapen gevangen door een bepaalde tuimelaarpal. De tuimelaar wordt naar een bepaalde zijde gedrukt door een veer. In het onderzochte vuurwapen ontbrak een groot deel van die veer. Die heeft niet in het wapen gezeten. Als de slede naar achteren gaat, dan gaat de hamer vanzelf mee naar voren. Dan is er maar een tik nodig en valt de hamer en wordt een schot gelost, zonder de trekker over te halen. Een licht tikje tegen het vuurwapen kan voldoende zijn om dit vuurwapen te kunnen laten afgaan. Soms gaat het ook vanzelf. Je hoeft dan zeker niet aan de trekker te zitten. Degene die het vuurwapen heeft getest, schrok ervan. Wij hadden niet verwacht dat dit zou gebeuren. Dit was voor ons ook een ‘wake-up call’, dat er een dergelijke storing kan zijn in een wapen die het zo makkelijk laat afgaan. Bij de eerste afvuurpoging is direct een storing opgetreden. Er werd dusdanig snel een tweede schot gelost dat wij daarvan schrokken.’
3D-visualisatie
  • Er is een 3D-visualisatie uitgevoerd van het schietincident in de woning die betrekking heeft op drie door het Openbaar Ministerie aangeleverde scenario’s en één door de verdediging aangeleverd scenario. Het scenario van de verdediging is als volgt: ‘De verdachte heeft handschoenen aan en heeft het wapen in de rechterhand en zijn wijsvinger bij de trekker. Vervolgens gaat ongewild een schot af en valt de verdachte achterover met zijn hoofd in de richting van het trappenhuis. Hij hoort slechts één knal. Mogelijk is bij het achterovervallen een tweede schot afgegaan in de richting van het trappenhuis.’ Van de door het Openbaar Ministerie aangeleverde scenario’s kon het scenario dat sprake is geweest van een worsteling waarbij het vuurwapen is afgegaan niet beoordeeld worden, omdat tijdens een worsteling oneindig veel posities van het slachtoffer en de schutter mogelijk zijn. Wel beoordeeld zijn het scenario dat verdachte met gestrekte arm heeft gericht op het slachtoffer waarbij het wapen is afgegaan en het scenario dat verdachte het vuurwapen in zijn hand had op heuphoogte waarbij het wapen is afgegaan toen zij beiden omlaag keken in de richting van het wapen. Bij die beide scenario’s is ten aanzien van het tweede schot gesteld dat door de terugslag van het eerste schot de hand van verdachte met daarin het wapen is gekanteld, waarna om wat voor reden dan ook een tweede schot is gevolgd.
  • De beoordeling van de scenario’s is gebaseerd op de verkregen resultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken van de onderzoeksgebieden pathologie, schotresten en wapens en munitie van het NFI en de resultaten van het radiologisch onderzoek van het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC). Voor de beoordeling van de scenario’s zijn voorts een aantal aannames gedaan, waaronder de positie van de schutter in de hal. Dit is de positie die de verdachte heeft aangegeven tijdens de reconstructie in de betreffende woning. De 3D-reconstructie is afgezet tegen de aangeleverde scenario’s. De scenario’s zijn beoordeeld op de mate van waarschijnlijkheid.
  • De bevindingen ten aanzien van de schootsafstand en de schootsbaan passen bij de posities van de schutter en het slachtoffer tijdens het lossen van het eerste schot zoals weergegeven in de hiervoor genoemde beoordeelde scenario’s van het Openbaar Ministerie en van de verdediging.
  • De schootsbaan van het tweede schot past ten aanzien van de scenario’s van het Openbaar Ministerie niet bij de bevindingen van het onderzoek. De bevindingen passen wel bij de positie van het vuurwapen tijdens het tweede schot zoals weergeven in het scenario van de verdediging.
Verklaringen van verdachte en zijn broertje [getuige]
Aanwezigen in de woning ten tijde van het schietincident
Gelet op de afgelegde getuigenverklaringen, de verklaring van verdachte en de overige inhoud van het dossier is aannemelijk dat bij het schietincident, in de hal van de woning, alleen verdachte en het slachtoffer aanwezig waren. Ook is aannemelijk dat het broertje van verdachte, [getuige] , zich elders in de woning bevond en dat er geen andere personen in de woning waren. De rechtbank zal nu ingaan op de verklaringen van verdachte en de eveneens in de woning aanwezige [getuige] .
De verklaring(en) van verdachte
Verdachte heeft zich in de nacht volgend op het schietincident omstreeks 01.00 uur vrijwillig gemeld bij de politie. Toen verdachte daar zijn vader zag, zei hij spontaan dat het een ongeluk was, dat hij het pistool in zijn handen had en dat het af is gegaan. Verdachte gaf daarbij aan een agent aan dat hij kon vertellen waar het wapen was. Hierop is verdachte aangehouden.
Diezelfde nacht, tijdens de overbrenging van verdachte naar het cellencomplex, deelde hij mee dat hij het wapen in het water heeft gegooid in de grote vaart onder de spoorbrug en dat de patroonhouder ergens in de bosjes ligt achter de woning. Ook deelde hij mee dat het slachtoffer [slachtoffer] betreft.
Vervolgens is verdachte gedurende het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van het slachtoffer diverse malen – uitvoerig en intensief – als verdachte gehoord. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is verdachte uitvoerig bevraagd, met name over de handelingen die met het vuurwapen zijn verricht. De verklaring van verdachte houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
‘Ik had met [slachtoffer] afgesproken, we zouden gaan chillen. Wij waren goede vrienden. Hij stond bij mij voor de deur. Ik heb hem binnengelaten in de hal van de woning. Ik draaide mij om met mijn rug naar hem toe om mijn jas te pakken. Toen ik mij weer omdraaide, zag ik dat [slachtoffer] een wapen in zijn handen had. Hij droeg daarbij handschoenen. Hij heeft het wapen op mij gericht. Ik kon geluiden horen uit het pistool, geklik. Er kwamen kogels uit. Tussendoor werden er grappen gemaakt. Het was een lacherige situatie. Ik wilde het wapen ook even vasthouden. [slachtoffer] zei dat het veilig moest. Hij zei dat het wapen leeg en veilig was. Ik wist dat het wapen veilig was doordat hij dat heeft gezegd en ik zag ook de kogels eruit gaan. Ik mocht het niet aanraken zonder handschoenen. Ik kreeg de handschoenen. Toen ik de handschoenen aan had, pakte ik het wapen. Toen ging ik het wapen een beetje bewonderen. Ik had het wapen vast bij de trekker, gewoon hoe je een wapen vasthoudt. Ik bekeek het wapen van alle kanten. Ik wilde van dichtbij kijken hoe een wapen eruit ziet, ik had er nog nooit één in mijn handen gehad. Toen ik het zat te bewonderen, ging er blijkbaar een schot af. Ik heb niet bewust op hem gericht. Ik heb de trekker niet overgehaald. Naar mijn gevoel vloog ik echt naar achteren, door de kracht en impact. Toen ik met mijn hoofd een beetje overeind kwam, zag ik [slachtoffer] liggen in een rare houding. Toen besefte ik dat het wapen was afgegaan. Ik heb geschreeuwd. Ik was in paniek en wist niet wat ik moest doen.’
De verklaring van [getuige] :
[getuige] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik zat op de bank in de woonkamer Netflix te kijken. Er stond een jongen voor [verdachte] aan de deur. [verdachte] liet hem op enig moment binnen. Zij stonden in de gang van de woning. Ik kon [verdachte] en de jongen niet zien, de deur zat dicht. Ik hoorde het doorladen van een pistool. Ik wist eerst niet dat dit het geluid van het doorladen van een pistool was, maar na er geschoten was kon ik dat opmaken. Ik heb dat geluid wel gehoord maar kon het toen nog niet plaatsen. Ze waren aan het lachen, ook toen ze het doorlaadden. Ik heb ze alleen maar horen lachen. Vervolgens hoorde ik een harde boem en hoorde ik [verdachte] schreeuwen. [verdachte] kwam de woonkamer in lopen en schreeuwde ‘het is een ongeluk!’ Het slachtoffer had een gat in zijn voorhoofd en daar kwam wat diks uit. [verdachte] was heel erg in paniek. Ik was ook aan het stressen.’
Onduidelijkheden
Het verrichtte strafrechtelijk onderzoek naar de dood van het slachtoffer heeft een aantal onduidelijkheden niet kunnen wegnemen.
Zo is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan wie het wapen in zijn bezit had op het moment dat het slachtoffer bij verdachte kwam. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer het wapen had meegebracht, maar er zijn bevindingen die er op kunnen wijzen dat verdachte zelf het wapen al in zijn bezit had. Zo blijkt uit het aan de patroonhouder verrichtte onderzoek dat er geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid daarop van DNA van het slachtoffer, terwijl de resultaten van dit onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer deze bemonstering DNA bevat van verdachte en een onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee onbekende personen. Verdachte weet niet hoe dit kan. Hij verklaart dat hij mogelijk de handschoenen die hij aanhad heeft uitgetrokken voor hij de patroonhouder in de bosjes heeft gegooid. Waar deze handschoenen zijn gebleven weet hij echter niet. De officier van justitie heeft er op gewezen dat in een computersysteemkast in de kamer van een van zijn broers, [A] , een patroon is aangetroffen dat verschoten kan worden met het gebruikte vuurwapen. De rechtbank vindt echter niet dat dit vast staat. En zelfs als dit wel zou vaststaan, kan op basis van het dossier en de onduidelijkheid over de DNA-match en de handschoenen niet worden geoordeeld dat het verdachte moet zijn geweest die het wapen al in zijn bezit had voordat het slachtoffer bij hem kwam.
Anderzijds zijn er bevindingen die erop zouden kunnen duiden dat de verklaring van verdachte klopt en dat het slachtoffer het wapen heeft meegebracht naar het huis van verdachte. Op de telefoon van het slachtoffer zijn een groot aantal foto’s van (vuur)wapens aangetroffen en een chatgesprek over de verkoop van een alarmpistool. Ook dit is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verklaring van verdachte klopt en dat het slachtoffer het wapen meenam naar verdachte.
Onduidelijk is ook gebleven hoe de door getuigen gehoorde geluiden moeten worden geïnterpreteerd, en of die erop duiden dat er een ruzie is geweest voor het schietincident, onder andere omdat niet duidelijk is wanneer deze geluiden zijn gehoord. De bevinding van een verbalisant die zou hebben gehoord dat verdachte – toen verdachte zich meldde op het politiebureau en zijn vader zag – onder meer zei ‘dat het worstelen was en dat het wapen toen afging’, vindt geen verdere steun in het dossier. Ook is niet gebleken van letsel bij het slachtoffer of bij verdachte dat op een worsteling wijst. Naast verdachte verklaren diverse getuigen bovendien dat verdachte en het slachtoffer vrienden waren.
Verklaring verdachte uitgangspunt
Deze onduidelijkheden laten onverlet dat wat verdachte over de handelingen met het vuurwapen heeft verklaard bevestiging vindt in objectieve onderzoeksresultaten, die hiervoor onder de vaststaande feiten en omstandigheden zijn weergegeven. De verklaring van verdachte over de handelingen met het vuurwapen wordt daarnaast niet weersproken door andere bewijsmiddelen. De hoogte van de kogelinslag in de muur, de doorschotverwonding in het hoofd van het slachtoffer, de schootsafstand, de bevindingen en conclusies uit de uitgevoerde 3D-visualisatie, het aantreffen van de hulzen / (delen van) projectielen (zowel in de woning alsook de zich nog in het vuurwapen bevindende huls), maar ook, en met name, de bevindingen uit het technisch onderzoek naar het betreffende vuurwapen en het defect aan het wapen, passen volledig bij de verklaring van verdachte. Het wapen kon, kort gezegd, makkelijk repeterend afgaan zonder dat de trekker werd overgehaald. Verdachte is veelvuldig, intensief en uitgebreid verhoord, waarbij hij op wezenlijke onderdelen gelijkluidend en consequent heeft verklaard en waarbij hij ook telkens heeft gezegd dat hij de trekker niet heeft overgehaald. Ook wordt de verklaring van verdachte bevestigd door de persoon waarvan aannemelijk is dat die zich als enige naast verdachte en het slachtoffer in de woning bevond: het jongere broertje van verdachte, [getuige] . Deze getuige heeft immers onder meer verklaard dat hij geluiden heeft gehoord die hij later heeft kunnen duiden als het doorladen van een pistool en dat hij verdachte en het slachtoffer heeft horen lachen tijdens die geluiden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de verklaring van verdachte met betrekking tot de wijze waarop het vuurwapen is afgegaan tot uitgangspunt neemt bij de verdere beoordeling.
Vrijspraak feit 1 primair (moord dan wel doodslag):
Gelet op de verklaring van verdachte die de rechtbank tot uitgangspunt neemt en gelet op de overige – objectieve – onderzoeksresultaten die de rechtbank hiervoor reeds als vaststaand heeft aangenomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat, zonder dat verdachte het wilde en als gevolg van een defect een schot is gelost uit het vuurwapen toen verdachte dat wapen vast had. Dit schot is het slachtoffer fataal geworden.
Dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade heeft gedood, blijkt op geen enkele wijze uit het dossier, hiervoor kan geen steun worden gevonden. Dat verdachte en het slachtoffer mogelijk een week voor het schietincident ruzie hebben gehad, is daarvoor onvoldoende. De informatie die bij het Team Criminele Inlichtingen is binnengekomen, inhoudende dat het slachtoffer en verdachte samen inbraken en ripdeals zouden plegen en dat ze ruzie hebben gekregen over geld, kan niet tot bewijs dienen en vindt onvoldoende steun in het dossier. Moord kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte met opzet heeft gehandeld. Uit niets blijkt dat hij willens en wetens het slachtoffer heeft doodgeschoten. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake. Daarvoor moet vast komen te staan dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zou intreden door zijn handelingen en moet hij deze kans ook bewust hebben aanvaard. Aangezien op basis van het dossier niet valt vast te stellen dat verdachte meer heeft gedaan dan het oppakken, vasthouden en bekijken/’bewonderen’ van het vuurwapen, is hiervan geen sprake.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde moord dan wel doodslag.
Vrijspraak feit 1 subsidiair (dood door schuld)
Het juridisch kader
Onder feit 1 subsidiair wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat het aan zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer is komen te overlijden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen met het vuurwapen.
Bij de beoordeling hiervan stelt de rechtbank het volgende voorop. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder schuld als delictsbestanddeel een min of meer grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan. Of sprake is van een dergelijke schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is verder nog van belang dat de ernst van de gevolgen alleen (in dit geval het overlijden van [slachtoffer] ), onvoldoende is om iemands schuld vast te stellen. Er is een categorie van handelingen die weliswaar onvoorzichtig zijn, maar onvoldoende onvoorzichtig om tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te leiden, al zijn de gevolgen nog zo ernstig. Voor een bewezenverklaring van schuld is van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden. Uit het voorgaande volgt dat louter onvoorzichtig handelen niet voldoende is voor schuld in de zin van artikel 307 Sr, nu niet ieder onvoorzichtig handelen voldoet aan de eis van min of meer grove of aanmerkelijke schuld.
Ten aanzien van roekeloosheid is van belang dat dit de zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. Voor het bewijs van roekeloosheid moeten zodanige feiten komen vast te staan dat daaruit is af te leiden dat sprake was van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust onaanvaardbare risico's zijn genomen. Bij roekeloosheid is sprake van de situatie dat een verdachte zich bewust was van het risico op ernstige gevolgen, waarbij de verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
Vrijspraak roekeloosheid
De verklaring van verdachte, die de rechtbank gelet op de onderzoeksresultaten als uitganspunt neemt, komt er in de kern op neer dat verdachte het vuurwapen heeft opgepakt, zijn vinger bij de trekker heeft gehouden en het, ter hoogte van zijn buik/heup heeft vast gehad en bekeken, waarbij op enig moment – zonder de trekker over te halen – een dodelijk schot is gelost. De rechtbank kan, gelet op de verklaring van verdachte, bezien in samenhang met de rest van het dossier en met name de bevindingen over het defect aan het wapen waarvan niet is gebleken dat verdachte daarmee bekend was, niet bewijzen dat verdachte het wapen heeft gericht op [slachtoffer] , de hamer heeft gespannen en/of de trekker heeft overgehaald. De rechtbank kan slechts tot de vaststelling komen dat verdachte een vuurwapen heeft vastgepakt met zijn vinger bij de trekker en dat hij de loop in de richting van het slachtoffer heeft gehad, zonder kennis te hebben van wapens en zonder te controleren of dat wapen (door)geladen was. De rechtbank is van oordeel dat op grond van die vaststelling niet te bewijzen is dat bij verdachte sprake is geweest van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen van zijn handelen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bestanddeel roekeloosheid.
Vrijspraak lichtere gradaties van schuld
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld met het vuurwapen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte onvoorzichtig heeft gehandeld door een wapen op te pakken met zijn vinger bij de trekker en daarbij de loop in de richting van het slachtoffer te hebben gehad, zonder dat hij deskundig is op het gebied van wapens en zonder te hebben gecontroleerd of het wapen (door)geladen was, kan echter niet worden geoordeeld dat hem op grond daarvan een zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in strafrechtelijke zin oplevert. Er kan namelijk niet worden geoordeeld dat verdachte had behoren te voorzien dat het wapen vervolgens als gevolg van een ernstig defect af zou gaan zonder dat hij de trekker overhaalde, ten gevolge waarvan het slachtoffer dodelijk werd getroffen. Van een min of meer aanmerkelijke onvoorzichtigheid is dan ook geen sprake.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen vindt dat de dood van het slachtoffer aan de schuld van verdachte te wijten is in de zin van artikel 307, eerste lid, Sr.
De rechtbank zal verdachte dan ook eveneens vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit door verdachte is begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2019; [1]
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL0900-2018058076-84, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, werkzaam bij het team forensische opsporing van de Politie Eenheid Midden-Nederland, houdende het relaas van verbalisant met betrekking tot het aantreffen van een magazijn (pagina’s 70 en 71 ‘Forensisch Dossier’);
  • het ‘Proces-verbaal Onderwaterzoeking’ met nummer PL0900-2018058076-110, opgemaakt door [verbalisant 2] van het Team Forensische Opsporing van Politie Eenheid Midden Nederland en gesloten op 15 juni 2018, houdende het relaas van verbalisant met betrekking tot het aantreffen van een vuurwapen, merk / type Tokarev M57 (pagina 78 van het ‘Forensisch Dossier’);
  • het ‘Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Almere op 27 februari 2018’ van het NFI, gedateerd 2 augustus 2018, opgesteld door B. Jacobs, NFI-deskundige wapens en munitie (pagina’s 227 en 228 van het ‘Forensisch Dossier’);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte ‘Proces-verbaal Sporenonderzoek’ met nummer PL0900-2018058076-67 en gesloten op 25 april 2018, houdende het relaas van diverse verbalisanten, onder meer ten aanzien van het aantreffen van munitie in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (pagina’s 16, 18 en 19 van het ‘Forensisch Dossier’).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 februari 2018 te Almere een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk Zastava, type M57, kaliber 7.62 x 25mm Tokarev) en munitie van categorie III, te weten twee patronen (kaliber 7.62x25mm. Tokarev), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de door de reclassering in haar rapport van 3 augustus 2018 geadviseerde bijzondere voorwaarden;
- de – dadelijk uitvoerbaar te verklaren – maatregel op grond van artikel 38v Sr voor de duur van 5 jaren, bestaande uit een contactverbod met de nabestaanden en een locatieverbod dat ziet op het adres van de nabestaanden, waarbij dient te worden bepaald dat er bij iedere overtreding 2 weken hechtenis worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie te fors is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft een vuurwapen en munitie die met dat vuurwapen kon worden verschoten, voorhanden gehad. Dit vuurwapen was gereed voor onmiddellijk gebruik. Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen grote veiligheidsrisico's met zich brengt, die zich in deze zaak ook hebben verwezenlijkt.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 juni 2019, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten;
- een reclasseringsadvies van 3 augustus 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een psychologisch Po Justitia rapport van 4 mei 2018 alsmede een psychiatrisch Pro Justitia rapport van 17 mei 2018 (een dubbel persoonlijkheidsonderzoek). Hieruit volgt onder meer dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte en dat het feit hem volledig kan worden toegerekend.
De op te leggen straf
Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat de dood van het slachtoffer de verdachte niet in strafrechtelijke zin kan worden verweten, maar het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen en het voorhanden hebben van bijbehorende munitie betreffen ernstige strafbare feiten, zoals hiervoor reeds uiteengezet. Daarom kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die een gevangenisstraf van 3 maanden tot uitgangspunt nemen bij het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen. Gelet op de strafverzwarende omstandigheid dat het vuurwapen geladen was met meerdere patronen en dus gereed voor gebruik, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dit betekent dat verdachte niet opnieuw vast zal komen te zitten.
De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank verdachte, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal vrijspreken van het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank ziet geen ruimte om tot oplegging van een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf met daaraan te koppelen bijzondere voorwaarden over te gaan, gelet op de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht tot het moment dat deze werd geschorst.
De rechtbank begrijpt dat de beslissing van de rechtbank voor de ouders, de broer en andere nabestaanden van het slachtoffer moeilijk te accepteren zal zijn. De pijn van het verlies van hun dierbare zoon en broer en de wijze waarop een einde is gekomen aan zijn leven is verschrikkelijk en tragisch. Een jongeman, die nog een heel leven voor zich had, is vanwege een ongeluk met een vuurwapen om het leven gekomen. De ouders van het slachtoffer hebben gebruik gemaakt van het spreekrecht en zij hebben op indringende wijze aan de rechtbank duidelijk gemaakt wat het verlies van hun zoon voor hen betekent.
De rechtbank begrijpt uit de uitgesproken woorden van de nabestaanden ook dat zij verdachte als de dader zien die verantwoordelijk is voor de dood van hun zoon. De rechtbank is echter tot het oordeel gekomen dat verdachte hiervoor niet strafrechtelijk verantwoordelijk is. Het leed dat is ontstaan met de dood van het slachtoffer is niet de maatstaf voor de vraag of verdachte schuld treft. Die vraag kan en mag alleen beantwoord worden aan de hand van de beoordeling van het gedrag van de verdachte en de overige feiten en omstandigheden die uit het dossier zijn gebleken, waarop de rechtbank in het vonnis uitvoerig is ingegaan.
Maatregel ex artikel 38v Sr
Uit artikel 38v Sr volgt dat ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid kan worden opgelegd. De rechtbank ziet, toetsend aan dat criterium, geen ruimte om tot oplegging van de gevorderde maatregel over te gaan.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, aan de hand van een ter zitting overgelegde beslaglijst, gevorderd een beslissing te nemen over de op die beslaglijst vermelde ‘Kleding en Schoeisel’ alsmede een inbeslaggenomen telefoon. De officier van justitie heeft gevorderd de ‘Kleding en Schoeisel’ terug te geven aan de rechthebbende op het moment dat het vonnis onherroepelijk is geworden en de telefoon van [B] aan hem terug te geven op het moment van onherroepelijk worden van het vonnis.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de rechthebbenden van ‘Kleding en schoeisel’
De rechtbank zal teruggave gelasten van de aan dit vonnis gehechte, op de beslaglijst vermelde, ‘Kleding en Schoeisel’ – op het moment van onherroepelijk worden van het vonnis – aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.
Teruggave telefoon aan [B]
De rechtbank zal teruggave gelasten van de aan dit vonnis gehechte, op de beslaglijst vermelde, IPhone 6 (kleur grijs) – op het moment van onherroepelijk worden van het vonnis – aan [B] , onder wie deze telefoon in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJ

De nabestaanden [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen ieder een bedrag ad € 40.000,00 aan immateriële schade (shockschade). [benadeelde 1] vordert daarnaast nog een bedrag aan materiële schade ad
€ 4.265,70.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd elk van voornoemde vorderingen in zijn geheel toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht elk van de drie vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De grondslag van elk van voornoemde drie vorderingen is de gestelde onrechtmatige daad, voortvloeiende uit de onder 1 (primair dan wel subsidiair) ten laste gelegde geweldshandelingen. Nu de rechtbank verdachte daarvan vrijspreekt, dienen voornoemde vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vorderingen kunnen nog worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank ziet aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de voorwerpen die op de – aan dit vonnis gehechte – beslaglijst vermeld staan bij ‘Kleding en schoeisel’, zodra dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- gelast de teruggave van de op voornoemde beslaglijst vermelde IPhone 6, kleur grijs, aan [B] , zodra dit vonnis onherroepelijk is geworden;
Benadeelde partijen (feit 1 primair en subsidiair)
  • verklaart [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • bepaalt dat de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat verdachte en de benadeelde partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en
D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 27 februari 2018 te Almere, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, door met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door
en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te
schieten/af te vuren;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 februari 2018 te [woonplaats] ,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in een woning gelegen aan de [adres]
(A)
- een vuurwapen heeft gepakt, althans dit vuurwapen in handen/de hand heeft
genomen/gehad en/of
- ( vervolgens) heeft nagelaten te controleren of het vuurwapen doorgeladen was en/of
- heeft nagelaten te controleren dat er geen kogels meer in het vuurwapen
zaten en/of
- ( vervolgens) dit (doorgeladen) vuurwapen op (zeer) korte afstand in een kleine ruimte
(hal) heeft gericht op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans éénmaal, de hamer van dat vuurwapen heeft gespannen door de slede naar achteren te halen of door de hamer handmatig te spannen en/of de trekker heeft overgehaald en/of een of meerdere handelingen met dat op het slachtoffer gerichte vuurwapen heeft verricht,
en/of
(B)
- een vuurwapen heeft gepakt, althans dit vuurwapen in handen/de hand heeft
genomen/gehad (terwijl hij het vuurwapen niet [goed] kende) en/of
- ( vervolgens) heeft nagelaten te controleren of het vuurwapen doorgeladen was en/of
- heeft nagelaten te controleren dat er geen kogels meer in het vuurwapen
zaten en/of
- ( vervolgens) dit (doorgeladen) vuurwapen op (zeer) korte afstand in een kleine ruimte (hal) met de loop in de richting van die [slachtoffer] heeft gehad en/of gehouden en/of een of meerdere handelingen met dat op het slachtoffer gerichte vuurwapen heeft verricht,
waarbij (zowel bij A als bij B) een of meer kogels zijn afgeschoten/afgevuurd in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] , waardoor het aan zijn - verdachtes - schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2018 te Almere een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk Zastava, type M57, kaliber 7.62x25mm Tokarev) en/of munitie van categorie III, te weten één of meer onderdelen van twee, althans één, patroon/patronen (kaliber 7.62x25mm. Tokarev), voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.De bekennende verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2019 (zie het betreffende proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting).